Het sterftecijfer voor de gemeente De Bilt lag in de tweede helft van de 19e eeuw rond de twintig per duizend per jaar, tegen circa zes per duizend in onze tijd. De hoofdreden hiervan was de bijzonder hoge kindersterfte, die in grootte vergelijkbaar was met die in een aantal ontwikkelingslanden in onze tijd. Van iedere drie begravingen betrof het een kind van onder de twee jaar, een situatie die niemand van ons zich kan voorstellen. Hierboven: Het kerkhof bij de Dorpskerk. (Foto Wim Krommenhoek)
Verklaarbaar is het achteraf wel. Infectieziekten konden epidemisch om zich heen grijpen, medische kennis ontbrak en slechte hygiëne en eenzijdig voedsel deed de rest. Vaak vond men het ook niet nodig om een arts te raadplegen bij een zekere, voorspelbare dood. Het gevolg was dat de bevolkingssamenstelling wezenlijk verschilde van die van nu. Rond 1800 bestond de bevolking voor bijna 30% uit kinderen onder de 10 jaar, nu wordt datzelfde percentage gevormd door de veel grotere groep van kinderen en tieners tot 21 jaar. De kinderrijkdom is drastisch afgenomen, terwijl het percentage 65-plussers even opvallend is toegenomen
Het begraafregister van het kerkhof bij de dorpskerk, dat de bron is van deze gegevens, valt in twee gescheiden delen uiteen. Het oudste deel omvat de jaren 1793-1820 en vermeldt alleen de naam van de overledene, het jaar van begraven en de aanduiding ‘kind’ als het om een jeugdig persoon ging. Uit deze eerste 28 jaar van het register blijkt dat in deze periode 576 personen begraven zijn, waaronder 225 kinderen, wat neerkomt op bijna 39%. Omdat niet bekend is tot welke leeftijd iemand tot kind werd gerekend, kunnen we hier geen gegevens uit afleiden over de zuigelingensterfte, die, zoals we verderop zullen zien, bijzonder hoog moet zijn geweest. Het gemiddeld aantal begrafenissen per jaar over deze periode bedroeg 20.6. Dat was tevens het sterftecijfer over deze periode, want gemeente telde in die tijd circa duizend inwoners. En omdat andere begraafplaatsen niet ter beschikking stonden, werden alle overledenen op het kerkhof van de dorpskerk begraven. Het huidige sterftecijfer ligt rond de zes per duizend.
Opmerkelijk is ook een aantal uitschieters in het aantal begraven kinderen in sommige jaren. Extreem was het jaar 1799 toen van de 21 begraven personen het zeventien keer om een kind ging. Het ligt daarbij voor de hand te denken aan de uitbraak van een epidemie, want de jaren daarna daalde het aantal begravingen van kinderen weer tot de normale waarde voor die tijd.
Van de periode 1821 tot 1869 ontbreken alle gegevens. Het begraafregister gaat verder met het jaar 1869 en loopt dan door tot 1900, het jaar waarin een tweede begraafplaats aan de Brandenburgerweg werd geopend. Gelukkig voor ons zijn de gegevens over deze laatste periode meer gedetailleerd. Zij geven nu ook de leeftijd van de overledene, waardoor we meer inzicht in de omvang van de kindersterfte kunnen krijgen. In deze periode zijn er gemiddeld 30 begravingen per jaar. Daaruit blijkt dat de gemeente is gegroeid in inwoneraantal. In totaal zijn er in deze periode 949 personen begraven, alsmede 77 levenloos geboren kinderen.
Uit de gegevens kan men een aantal opmerkelijke feiten afleiden. Zo blijkt over de gehele periode 1860-1900 het percentage begraven zuigelingen tot twee jaar 36.8% van het totaal te zijn, d.w.z. dat één op de drie begrafenissen een kind onder de twee jaar betrof. In het derde decennium van deze periode was dit zelfs 43.5%. Dat is veroorzaakt door een enorme kindersterfte in 1896, toen het in meer dan de helft van de begravingen om een zeer jong kind ging. Ongetwijfeld was dit opnieuw het gevolg van een epidemie, zoals ook in 1799 het geval was. Bijna 1 op de 10 begravingen betrof een kind tussen de 2 en 10 jaar oud. Als we ook de tieners hierbij betrekken, dan blijkt dat bijna de helft (45%) van alle begrafenissen personen onder de 21 jaar betrof, een gegeven dat wij ons nauwelijks kunnen voorstellen.
Één op de zes begravingen ging om een persoon in de kracht van het leven, tussen 20 en 50 jaar, en één op de vijf begravingen betrof een persoon van 65 jaar of ouder. Een enkele keer stierf iemand op hoge leeftijd. In de gehele periode 1869-1900 werden 41 personen 80 jaar of ouder, met een absoluut record toen in 1892 Pieternella Igelink op 94-jarige leeftijd overleed. Dit betekent dat bij één op de 25 begrafenissen het ging om een persoon van 80 jaar of ouder.
WK
Literatuur:
P.H. Damste (1975): Bevolking en bebouwing van De Bilt en Bilthoven in 1795.
Begraafregister van het kerkhof bij de dorpskerk. Opgesteld door J.J. Paauw koster, in 2002.