Het document dat hierboven is afgebeeld, is omstreeks 1593 is door een onbekende Westbroeker via zijn dochter gestuurd naar de laatste Westbroekse pastoor, Hendrick Hendricksz. van Haestrecht. Hij steunt de pastoor, maar wil daar niet voor uitkomen. Het is de tijd van de Reformatie en de pastoor hoopt steun te krijgen, zodat dat hij zijn betrekking als Rooms-Katholieke voorganger niet hoeft kwijt te raken. De Nederlanden zijn volop in oorlog met de katholieke Spaanse koning en de macht van de protestantse bestuurders groeit.
Dit geschrift is terug te vinden in het Utrechts Archief (inventaris 223, Kapittel van Oudmunster, nr. 2721). Daar bevindt zich een reeks stukken uit de vijftiende en zestiende eeuw (1457-1596) verzameld door de voormalige pastoor.
Over Hendrick Hendricksz. van Haestrecht was al bekend, dat hij vóór 1593 onderwijs gaf in Westbroek. Hierna vertellen we wat er eerder over hem geschreven werd. We lezen in Weldaet der scholen van E.P. de Booy (Utrecht1977, p. 181) verder:
‘Tevens nam hii het secretarisambt waar. De visitatiecommissie hoorde alleen slechte dingen over hem en vermoedelijk heeft hij zich niet in Westbroek kunnen handhaven ondanks enkele attestaties ten goede, die nog bewaard zijn in een klein dossier in het archief van het kapittel van Oudmunster Utrecht. Er blijkt o.a. uit dat hij een invloedrijk persoon om hulp heeft gevraagd, maar deze kon niets voor hem doen omdat hij zich zelf bedreigd voelde en schreef dat ‘hem alle ding verbooden is van die heeren de Staten.’
In 1581 had hadden de Staten van Utrecht immers de uitoefening van de rooms-katholieke eredienst verboden. In 1582 vroeg een tweetal geestelijken, de voormalige pastoor van Maartensdijk Willem Laurenssen en Jan Lambrechts van Tienhoven, hulp aan de Staten. Ze vertelden dat er in Utrecht negen pastoors waren die mochten blijven preken en zes niet, waaronder Laurenssen en Lambrechts. De beide geestelijken hadden geen inkomen, klaagden ze. Dat had ertoe geleid – nog steeds het werk van mevrouw De Booy volgend – dat Lambrechts zelfs
‘over een jaer ende noch [meer dan een jaar] nacht voer nacht op een banck gheslapen oft opt stroye gheleghen [had], winter ende zomer zonder decksel [bescherming tegen de kou], cranck ende ghebreckelick [was], ende is een borgherszoen [zoon van een burger is] van dezer stadt Utrecht, ende vergaet van hongher ende commer.’
Intussen wist Laurenssen zich op een hele andere manier goed te redden, zo bleek uit een verslag van kerkvisitateurs uit 1593. Die kwamen de kerken van het Sticht inspecteren. Ze schreven, dat de ex-pastoor Lauressen: ‘opentlijck duyvelen uutjoech ende ontooverde’, en zelfs dat hij ‘eertijts t’ Utrecht bordeel opgehouden hadde ende noch dansseryen ophielt’.
Heel anders was het, vonden sommigen, met de Westbroekse ex-pastoor Hendrik van Haastrecht gesteld. De historicus S. Muller constateerde op grond van het visitatieverslag:
‘de „paap”, dien wij dan sedert twintig jaar te Westbroek deftig in zijn eigen huis gevestigd vinden, geniet ook rustig de inkomsten eener vicarie [inkomsten uit een kapel], die 60 tot 66 gulden opbrengt, en verder 4 goudguldens voor het opdragen van zekere mis, terwijl hij (nota bene!) van de kerkmeesters zelven 9 gulden voor huishuur ontvangt, en het kapittel van St. Pieter hem bovendien nog gebruikt (en natuurlijk ook bezoldigt) als secretaris van Achttienhoven’.
Intussen was Van Haestrecht een heel andere figuur dan Laurenssen, vond Muller op grond van het visitatieverslag. (Hij vermeldde de door De Booy genoemde slechte getuigenissen over de man niet). Muller meende, dat de man best als predikant had mogen blijven. Het was immers iemand die ‘in zijne jeugd de boeken van Luther met ijver gelezen had en daardoor in moeilijkheden gekomen was, maar die thans, op zijn ouden dag, toen de protestantsche visitateurs bij hem aandrongen, niet kon besluiten, van zijne kerk, die in nood was, eenig kwaad te zeggen.’
Er is echter veel meer over Van Haestrecht en het kerkelijk leven in Westbroek en Achttienhoven te melden als men kennis neemt van de door hem tijdens zijn leven verzamelde stukken: het door mevrouw De Booy genoemde ‘kleine dossier in het archief van het kapittel van Oudmunster Utrecht.’ Een tweede document uit dit archief vindt men door DEZE LINK aan te klikken.
AD
Literatuur:
E. P. de Booy, Weldaet der scholen, Utrecht 1977.
S. Muller, Het verbod van den katholieken godsdienst in de provincie Utrecht in 1581, in: Nederlands archief voor kerkgeschiedenis, nieuwe serie, XI/2 (1914) 97-102.