De reformatie was een diepe ingreep in het leven van de inwoners van ons land. Na de opstand tegen de Spaanse overheersing kwam de macht in handen van een protestantse elite, maar de overtuigde protestanten vormden in veel plaatsen nog niet de meerderheid. In het Nedersticht werd vooral de stad Utrecht protestants. Op 26 augustus 1581 verboden de Staten van Utrecht de uitoefening van de rooms-katholieke godsdienst. Kloosters werden onteigend of gesloopt. De kerkgebouwen werden in gebruik genomen voor de protestantse eredienst. De dominamte kerk was de Nederduitsche Gereformeerde Kerk, die in 1571 in de Oost-Friese stad Embden was gesticht. Hij zou vanaf 1816 de Nederlandsche Hervormde Kerk heten. De inwoners hadden gewetensvrijheid maar geen echte godsdienstvrijheid, want ze mochten niet vrij de godsdienst van hun keuze uitoefenen.
Pastoors blijven
Het duurde nog heel lang voor de protestanten de meerderheid hadden. In principe benoemden de Staten de predikanten, maar omdat ze een gebrek hadden aan predikanten met een theologische achtergrond, stonden zij toe dat op het platteland pastoors aanbleven op voorwaarde dat zij kerkdiensten hielden volgens de gereformeerde principes. In de praktijk stapten veel pastoors dus over naar het nieuwe geloof en namen zij hun parochie mee. Die pasten dan de mis wat aan door er protestantse elementen in te voegen.
Dat gebeurde ook in Maartensdijk, maar er was veel kritiek op de handel en wandel van de nieuwe dominee. Ook de gereformeerde paap van Westbroek ondervond veel kritiek. Met name het onzedelijk gedrag en het alcoholgehalte van de voormalige priesters leidde tot veel commentaar.
In de meeste kerken werd het altaar weggehaald. In Westbroek, waar de meeste mensen nog lang katholiek waren, bleven in de kerk altaren staan. Terwijl er een gereformeerde predikant was, bleef de voormalige pastoor Hendrick Hendricksz van Haestrecht daar in de jaren na 1590 kinderen katholiek dopen. Het verhaal van deze laatste pastoor van Westbroek is te lezen in een aparte korte rondleiding.
De inrichting van de in beslag genomen kerken veranderde maar gedeeltelijk. Als er een preekstoel was, mocht hij blijven staan en hetzelfde gold voor de banken en het doopvont tot ze aan vervanging toe waren. Heiligenbeelden waren niet acceptabel, maar grafmonumenten van gestorven katholieke geestelijken konden blijven. Na 1600 voegden de protestanten aan het interieur kroonluchters toe en lijsten van predikanten en kerkborden met daarop de orde van de dienst, de artikelen des geloofs of de tien geboden.
De dorpskerk van De Bilt
Na de opheffing van de kloosters gingen de inwoners van De Bilt voornamelijk in Zeist naar de kerk. Vanaf 1640, toen in Blauwkapel een kerkgemeente werd gesticht, gingen Biltenaren naar het kerkje dat daar stond. Dat was voor het groeiende dorp toch onbevredigend en men bouwde een nieuwe, hervormde kerk. Op 27 april 1652 nam men de Dorpskerk in de Steenstraat of Dorpsstraat in gebruik.
De tolerantie nam in de loop der jaren wel wat toe. In de achttiende eeuw liet men oogluikend toe dat Nederlanders discreet hun eigen, van de dominante kerk afwijkende godsdienst beleden.
DAB
U bevindt u op de Rondleiding Kerkgebouwen. Voor het vervolg klik HIER.
Lijst van predikanten in de Dorpskerk van De Bilt. (Foto DAB)