In september 1898, nu 125 jaar geleden, besteeg Wilhelmina, het enige overlevende kind van koning Willem III, de troon en maakte regentes Emma ruim baan voor de jonge vorstin. Overal werden kroningsfeesten georganiseerd, zoals in Utrecht. (Afbeelding Utrechts Archief, catalogusnummer 105691, tekenaar O.M.M. Mengelberg.)
Een nieuwe tijd, met de eeuwwende in zicht, brak aan. In Maartensdijk liet men zich niet gezeggen door de dorpsnotabelen die in hun ogen een te schraal feest organiseerden. We lezen in de Utrechtsche Courant van 14 september 1898:
‘Iets over de Kroningsfeesten te Maartensdijk. Als in de meeste gemeenten van ons lieve Vaderland, zoo had zich ook in Maartensdijk eene commissie gevormd om de inhuldiging van H. M. de Koningin ook daar feestelijk te vieren. Aanvankelijk ging alles goed, en al was de bijeengehaalde som niet schitterend te noemen, het geld was er. Hoe dat echter te besteden? De commissie kon maar niet tot een goed besluit komen. Eindelijk, daar had een der vroede mannen er iets op gevonden, n.l. we zullen er een eetfeest van maken. Op één stem na, die van den heer B., vond dit voorstel genade. Aan 600 gezinnen werd een lekker krentebrood thuis bezorgd, en de schoolkinderen, even als die van de bewaarschool, kregen ieder tien krentebollen, mitsgaders chocolademelk, een oranjestrikje en een liederenboekje. Nu, ’t moet gezegd worden, het jonge volkje had pret genoeg, en daardoor ook de ouders, vooral díe, welke veel kinderen op school hebben. Wij hoorden o.a. van een, die in ’t geheel zeven schoolgaande heeft, en alzoo de kleinigheid van zeventig krentebollen te verorberen kreeg.
Met zo’n inderdaad krenterig oranjefeest hadden de menschen echter niet veel op, en daarom besloot het volk zelve te handelen. Zoo gezegd zoo gedaan. Fluks had men eenig geld bijeen en werden een paar man naar Utrecht gezonden om enige versiering te koopen. Een paar wagens werden opgetooid met groen en vlaggen, en daarmede trok men, onder vroolijk gezang en uitbundige vroolijkheid den weg langs. Twee dagen later werd die pret nog eens op grooten schaal herhaald. Toen had men deze wagens in den stoet. Een paar ingezetenen onthaalden de deelnemers op bier, en steeds grooter werd de pret. Half Maartensdijk was letterlijk dronken, – mooi dronken ja, maar niet van de jenever – neen, dronken van pret. Heel den avond bevond zich de burgemeester [Quarles van Ufford] onder de feestgangers, maar nergens werd de orde verstoord, en niet een die zich onbehoorlijk gedroeg. ‘Zie je burgemeester’, zei een dikke welgedane boerin, “de heeren van de feestcommissie dochten zeker dat de Maartensdijkers geen oranjebloed hadden, maar nu zie je eens, dat ze ’t wel hebben!” Nu, men heeft werkelijk een oranjefeest gehad, en het einde van de zaak is, dat ten slotte de Maartensdijkers met genoegen de verloopen feestdagen in herinnering kunnen houden; net zoo goed als de bewoners van omliggende gemeenten.’
AD