In juli 1581 legde de schepen van Oostveen (Maartensdijk), Anthonis Fredricksz., een verklaring af, die veel duidelijk maakt over het bestuur van dat gerecht en vooral de schepenbenoemingen in die tijd. [De boerenrechtbank of schepenbank te Puiterveen, Pieter Tanjé, naar Cornelis Troost, 1752 – 1761. Rijksmuseum Amsterdam.]
De schepenen van het gerecht spraken niet alleen recht, zij bestuurden ook deze voorganger van de moderne gemeente. De akte laat zien, dat er zes schepenen in Oostveen waren, twee voor de ‘buurtschap’ Maartensdijk, twee voor de buurtschap Achterwetering en één voor respectievelijk Groenekan en Blauwkapel (inclusief Voordorp). Ze werden ieder jaar op ‘mei-avond’, dat wil zeggen 30 april, voor een jaar aangewezen, uit een voordracht door de zittende schepenen. De benoemden mochten, volgens bestaand gebruik, de voorgaande paar jaren het schepenambt niet hebben bekleed en moesten ‘gekwalificeerd’ of bekwaam zijn. De schout rondde na de voordracht de benoemingsprocedure af en installeerde de nieuwe schepenen. Hij deed dat als vertegenwoordiger van de gerechtsheer, het Domkapittel.
Het schepenambt was kennelijk geen geliefde baan: het leverde weinig op en was tijdrovend. Tegen die achtergrond dient de verklaring van schepen Anthonis Fredricksz. gezien te worden. Antonis getuigde tegen een zekere Gerrit Aertsz. Die was in 1579 tegen zijn zin voorgedragen en benoemd als schepen voor de buurtschap Achterwetering. Hij had kennelijk wel wat anders te doen. Gerrit gaf daar, vertelde hij, niet Antonis – die deed de gewraakte voordracht – de schuld van, maar een zekere Fredrick Aelbertsz. Die zou Anthonis zou hebben aangezet om de nominatie te doen. Gerrit nam zich voor wraak te nemen, betaalde in 1580 met gelijke munt terug en zorgde ervoor dat Fredrick, die kort tevoren al schepen was geweest, werd voorgedragen en daarna formeel door de schout benoemd. Dat was onwettig, verklaarde Anthonis. Hij vertelde er wel bij dat in een andere buurtschap, Groenekan, ook zo’n illegale schepenbenoeming had plaatsgevonden. Toen het ‘slachtoffer’, zekere Gijsbert Jansz. daar geen genoegen mee had genomen en weigerde het ambt te aanvaarden, had de maarschalk van het gewest – een hoge bestuursambtenaar – ingegrepen en Jansz. bevolen dat wel te doen. Die was vervolgens uitgeweken naar Achttienhoven-Westbroek. Wie de complete akte wil lezen, voor het grootste deel getranscribeerd, tikke aan:De attestatie van Anthonis Fredrickszoon over een onwettige schepenbenoeming.
AD
Bron: attestatie van Anthonis Fredricksz, 9 juli 1581. Utrechts Archief, inv. 34-4, notarissen in de stad Utrecht 1560-1905, aktenummer 196 (notaris J. van Herwaarden.)