Hardnekkige luizen hoorden vroeger bij het dagelijks bestaan. In het volksgeloof in deze omgeving had men ook opvattingen over de zogenaamde ‘erfluis’, een onderwerp waarover onderzoekers van het Meertens Instituut geregeld verhalen noteerden. Uit woordenboeken worden we niet veel wijzer over de betekenis van dat woord, maar het bestuderen van de verhalen maakt duidelijk waaraan men bij erfluizen dacht. Afbeelding: De luis of pediculus humanus uit Planches de l’ Encyclopedie de Diderot et d’Alembert (1768).
Jannigje Stormbroek-van Kooi geboren in 1891, woonde in Hollandsche Rading. Zij vertelde:
‘Ze hadden hier de erfluis. ’t Kwam voor bij een enkel mens. Ze zat in zo’n klein huisje hier. Van onder tot boven zaten ze daar eronder. Je mocht nooit met zulke kinderen, die uit zo’n huisje kwamen, op school in een bank zitten of mee omgaan. Als je maar één armzalige luis aan je kreeg, dan zat je er zo helemaal onder en je kwam d’r nooit meer of. Ik heb er eentje gekend en die zat onder de erfluis. Toen hij dood was, hebben ze alles moeten verbranden en nog bleef de erfluis in ’t huis zitten.’
Dat vertelt ons nog niet, waar de naam ‘erfluis’ vandaan komt, maar uit hetzelfde dorp horen we meer. Hier is Jan Bos, geboren 1887, aan het woord:
‘In mijn tijd had je hier nog zooiehutten [vertaling: hutten van zoden of plaggen] waar soms tien mensen, mannen, vrouwen en kinderen, te samen woonden. Ze hadden daar veel ongedierte.’ […] ‘Misschien heeft er een van dat huishouden een dode helpen afleggen en kleden die de erfluis had, en toen heeft hij er een overgenomen. Zo zijn ze er daar onder gekomen. Erfluis, daar is geen kruid voor gewassen.’
Het verschijnsel was ook bekend in De Bilt:
‘Toen ze lei te sterven, brak het luizennest bij haar en ze zat onder de erfluizen. Ze streek alsmaar met haar beide handen over het gezicht, alsmaar, maar die erfluis ging natuurlijk niet weg.’ (Johanna Hardevelt-Elbertse geboren 1891)
Toch was er een manier om van de luizen af te komen. Verhalen uit de dorpen buiten de gemeente De Bilt maakt duidelijk hoe je je toch van de plaag kon bevrijden. ‘Wanneer de oude mensen kwamen te sterven, dan kregen de kinderen de erfluis. Die zat gewoonweg in huis. Je kon er wel afkomen, maar dan moest je een dode die in dat huis was gestorven, een doosje met die erfluis meegeven in de kist. Wanneer hij werd begraven, dan werd de erfluis mee begraven en dan trok de luis uit het huis weg.’ (Lubbertje Overeem-Gerritse 1897 uit Soest.)
Van tientallen vermeldingen in de regio krijgen we een algemeen beeld:
1 Het ging meestal om arme mensen die geen behoorlijk huis hadden.
2 De overledene had de erfluis bij zich en nabestaanden konden hem ongewild overnemen.
3 Op zoek naar een verklaring voor de hardnekkigheid van de luis dacht men wel aan een straf voor een zonde, bijvoorbeeld als iemand onverdiend een erfenis had gekregen.
4 De erfluis kon niet worden verwijderd, behalve als je hem aan de dode meegaf in het graf.
DAB
Literatuur:
Heupers, E. (ed.), Volksverhalen uit Gooi- en Eemland en van de westelijke Veluwe, 3 dln., Amsterdam 1981 en 1984 nr. 1297, 1319, 1467; ook 394, 435.
Cock, A. de, De luis in volkssage en volksgeloof, in: De Stroom. Algemeen Maandschrift voor Vlaanderen, Ie jg., nr. 2.