Het kaartspel had vroeger een slechte naam. In de late middeleeuwen werden kansspelen streng verboden omdat ze zouden leiden tot dronkenschap, valsspelen, vechtpartijen en algemeen zedenbederf. In de negentiende en twintigste eeuw bracht men het kaartspel in verband met de duivel, zoals blijkt uit de volksverhalen uit Maartensdijk, De Bilt en Groenekan. Toch bleef het in de dorpen onverminderd populair. Afbeelding: Kaartspelers, een houtsnede van Dick Ket (1929).
Het kaartspel is vermoedelijk ontstaan in China omstreeks de zevende eeuw, in elk geval na de uitvinding van het papier. Mogelijk is het via het Midden-Oosten in Europa terechtgekomen. De eerste kaarten hier waren duur omdat ze afzonderlijk moesten worden beschilderd en kaarten was daardoor geruime tijd vooral een spel voor de elite. Na de uitvinding van de boekdrukkunst waren de kaarten goedkoper en werd kaarten onder het volk populair, maar gelovigen beschouwden het als een duivels spel.
Een voorbeeld van die opvatting horen we van Herman Liefting (geboren 1896) die in Maartensdijk woonde: ‘De duvel in eigen persoon kaartte mee als het grof ging.’ Aanvankelijk was dat maar een gezegde, maar in het doorvertellen zagen sommige mensen dat als werkelijkheid, zoals Sijmen van Dijk, geboren in 1874 in Maartensdijk:
‘In Maartensdijk werd in huis niet vaak gekaart. Kaartspelen mocht niet. In een herberg is het gebeurd dat ze aan het kaarten waren. Het ging met geweld en vloeken. Een van die kaartspelers stuurde een ander eropuit om een fles drank. Die fles drank die kwam er, maar door wie hij gebracht was, weet niemand, want geen een was weggeweest. Maar ze pakten die fles toch aan. Het zat niet goed met die kaartspelers. Een ervan was de duvel en die kaartte met die mannen mee.’
Steven Evertse uit Groenekan bevestigde dat. De duivel kaartte mee en hij bracht de ergste vloeker na afloop van het spel zelf naar huis ‘en dan smeet hij hem tegen de achterdeur. Het donderde door het huis.’
Soms manifesteerde de duivel zich als een zwarte hond. Jacobus Wouters uit Bilthoven vertelde over een groep mannen die zaten te vloeken bij het kaarten. Een van de spelers zag een grote, zwarte hond onder de tafel liggen. Hij maakte een kruis en toen rende de hond weg. ‘Het was de duivel, zeiden ze. Hij stonk een uur in de wind.’
Als de drank op was, kende men het gebruik om een kaart te trekken die bepaalde wie de volgende fles moest halen. Herman Liefting: ‘Ze legden vier kaarten uit en wie schoppenboer of hartenaas trof, die moest dan een liter jenever halen.’ In andere delen van de provincie noemde men ook klaveraas, klaverboeren schoppenaas als de bepalende kaarten.
In variaties van het verhaal werd het de kaart zelf, die op bovennatuurlijke wijze de nieuwe fles ging halen. Hannes van Maanen uit De Bilt vertelde dat de duvel eropuit werd gestuurd om een kan jenever te halen en hij kwam de drank ook inderdaad brengen. Bij Hannes thuis was kaarten strikt verboden, ze waren Nederlands Hervormd.
DAB
Literatuur:
Heupers, E. (ed.), Volksverhalen uit Gooi- en Eemland en van de westelijke Veluwe, 3 dln., Amsterdam 1981 en 1984 nr. 468, 1014, 1873, 1885, 1959.
D.A. Berents, Het werk van de vos, samenleving en criminaliteit in de late middeleeuwen, Zutphen 1985.