‘Toen hij naar binnen ging, bleef die zwarte hond staan en toen zag die kerel dat het de duvel was, waarmee hij over de straat was gegaan.’ In de christelijke cultuur wordt de duivel vaak voorgesteld als een demon met hoorns, soms rood van kleur, of als een geit of juist als een heel mooie man, een gevallen engel. Anderen vonden dat de duivel het abstracte principe van het kwade was. In de dorpen rond De Bilt dacht men eerder aan een grote, zwarte hond. ‘De duvel’ had in het volksgeloof maar weinig te maken met de Satan van het christelijke geloof.
Meer informatie
‘Bij ons op de Looydijk woonde een man die niet zo goed was. Toch deed hij er niets aan, hij was van zijn geloof afgevallen en deed vaak niet anders als vloeken, vloeken en nog eens vloeken.’ Aan het woord is Johanna Hardeveld, die in 1891 in De Bilt was geboren. Ze werd dienstbode en werkster en was Nederlands-Hervormd.
‘Op een keer was hij aan het houtjes hakken in de schuur en opeens hoorde men hem roepen: “Dien”, dat was zijn vrouw, “help help!” Nou zijn vrouw en een paar buurvrouwen naar die schuur toe en daar zagen ze hem staan. Een rozenkrans had hij om de hals en een rode zakdoek om het hoofd gewikkeld. Zo stond hij daar, maar op zijn rug zat een lelijk zwart ding, een beest of zoiets, en dat bleef maar bij hem zitten. Het was vast de duvel of een van zijn knechten. Een buurvrouw maakte een kruis, zo uit gewoonte en angst denk ik, en weg vloog dat ding. Meteen hoorden ze een lawaai van jewelste. Het was de duvel wel.’
In de dorpen bij De Bilt stelde men zich de duivel voor als een zwart beest. Meestal was het een grote, zwarte hond. Er zijn tal van verhalen over een man die ’s avonds naar huis liep en gevolgd werd door een zwarte hond en die zeker wist dat het de duivel was. Johanna Hardeveld vertelde ook zo’n verhaal, net als Johannes van Maanen uit De Bilt en Steven Evertse uit Groenekan. Piet van Barneveld uit Achttienhoven die later in Westbroek kwam wonen, zei: ‘Het was de duvel die door het dorp ging, zeiden de oude mensen. Hij moest er zeker weer een halen.’
Zijn ziel verkocht
Dat leek niet zo’n vreemd idee, want van sommige mensen vertelde men dat ze hun ziel aan de duivel hadden verkocht. ‘Er was hier op Westbroek een boerenknecht en die werd onverwachts weggenomen. Hij was mismaakt, hij had een bult. Toen hij dood was, zeiden alle mensen dat hij zijn ziel had verkocht aan de duvel. Nooit had hij gebrek aan geld en nooit werken. Hij had een wisseldaalder, een groot zilveren geldstuk bij zich. Als hij het uitgaf, kwam het altijd weer terug in zijn vestjeszak. Altijd beschikte hij over geld, maar toen hij dood was, had hij geen cent in huis. Alles was schoon op. Van de armen werd hij begraven.’ (Piet van Barneveld)
De duivel werd ook in verband gebracht met kaartspelen. Men gebruikte in de verhalen vrijwel altijd de term ‘duvel’, een oudere vorm die uit de middeleeuwen stamt,
DAB
Literatuur:
Heupers, E. (ed.), Volksverhalen uit Gooi- en Eemland en van de westelijke Veluwe, 3 dln., Amsterdam 1981 en 1984 nr. 1314, 1316, 1460, 1461, 1472, 1878, 1885, 1961.
Pagels, E., The origin of Satan, New York 1996.
Vries, T. de, De duivel in het dialect, in: Taal en Tongval 30 (1978).