De dorpen rond De Bilt vormden niet een afgesloten eenheid, ze maakten cultureel deel uit van een regio. De dorpelingen hadden veel contacten met de inwoners van andere dorpen en velen waren ooit uit een nabijgelegen dorp verhuisd. Het heksengeloof maakte dan ook deel uit van een algemeen regionaal patroon van denkbeelden over heksen. Het is wel interessant om te kijken, welke van de volksverhalen speciaal in de dorpen rond De Bilt opdoken.

Afbeelding: De heks aan het werk, houtsnede circa 1930 in Sinninghe, Utrechts sagenboek. De prent laat zien hoe in volksverhalen over de heks werd gesproken.

 

Meer informatie

Volgens de mensen in de regio wilden heksen schade toebrengen aan dieren en planten. Ze konden ook mensen betoveren, vooral kinderen, met als gevolg dat ze vreemde dromen hadden of ziek werden of zelfs stierven. Heksen konden het beddengoed betoveren en het karnen laten mislukken. Ze konden ook mensen of dieren tot stilstand brengen zodat ze niet verder konden lopen. Ze waren in staat, de wind te laten draaien en konden moeiteloos in ieder huis binnekomen. Heksen werden begeleid door dieren, vooral zwarte katten. Ze konden zich veranderen in katten, maar ook in honden, muizen en hazen. De term ‘heks’ werd overigens niet zo vaak gebruikt; het ging meer over een vrouw die kon toveren. Een deel van die verhalen komen we ook in de dorpen bij De Bilt tegen.

Het tegenhouden van dieren kwam ook voor, vertelde Willem van Dijk uit De Bilt. Tussen Utrecht en De Bilt woonde vrouw Groen. ‘Die kon toveren, ‘ zo zeiden ze. ‘Elke morgen kwamen er een stuk of wat melkboeren met hun hondenkar voorbij haar huisje. Nou, die honden moesten lopen, ‘juu juu’ ging het, en zo werden de honden opgehitst en dan liepen ze nog harder. Vrouw Groen kwam op een keer uit haar huisje net toen die hondenkarren met die kerels er aankwamen. Ineens stonden die honden stil en vielen die melkboeren met kar en al in de sloot. Dat deed vrouw Groen, die kon dat.’

Katten en karnen

Je zag natuurlijk veel katten in de buurt van heksen. Jan Vlug uit Westbroek vertelde: ‘In de Gagel, dat is hier zo’n buurt, daar woonde een oude vrouw en die kon toveren. Het was een weduwe en ze heette vrouw Heus. Als jongen maakte ze er ons bang voor. Als je haar aankeek, zou je het wel zeggen, want ik heb haar goed gekend. Er liepen altijd  zwarte katten om het huis. Zuiver was het er niet.’

Vrouw Strijker uit Bilthoven had volgens sommigen zelfs haar man veranderd in een zwarte kat.  ‘Altijd was die kat bij haar en liep om haar benen.’ Aal Verkerk uit Maartensdijk kon zichzelf in een kat veranderen.

Het karnen van boter ging wel eens mis en dan dachten de mensen meteen aan een betovering. Jacobus Wouters uit Bilthoven: ‘Soms kwam de boter er niet vanaf. Ze bleven maar aan de gang, alsmaar schuim. Het kwam boven de deksel uit. Geen boter natuurlijk.’ […] ‘Dat deed een vrouw of een man die op de boerderij was geweest en die iets van toverij afwist. Het was een last en je wist heel niet wie of het hem lapte.’ 

En kinderen

Heksen betoverden kinderen. Daar voelden de dorpelingen zich het meeste kwetsbaar en daarover gingen dan ook veel verhalen. Gerridina van Ek uit De Bilt vertelde een kenmerkend voorbeeld: ‘Er woonde hier een vrouw in De Bilt en die kon toveren. Ze had de naam. Ze deed het een keer bij een kind. Maar die moeder was er gauw bij. Ze maakte het kussentje direct los en er kwamen allemaal veertjes uit, die op een krans waren gaan zitten. Die veertjes werden onmiddellijk verbrand en toen was de toverij ook over.’

Een beetje ontroerend was het verhaal dat Jan Stompers uit Maartensdijk vertelde over een meisje dat betoverd zou zijn. ‘Bij een boer hier in Maartensdijk diende eens een meisje. Dat meisje was ook betoverd. Ze had het en ze raakte het niet meer kwijt. Die boer wilde haar niet meer in huis hebben en zij moest de deur uit. Maar nergens kon ze het meer uithouden, ze had geen rust of duur meer. Ze kon het nergens houwen. Altijd moest ze naar die boer zijn huis toe waar ze betoverd was geworden, waar het [het] eerst gebeurd was. Ze werd ernaartoe getrokken. Geen boer kon haar houden en op het lest is ze toch nog weer bij haar oude boer teruggekomen en toen was ze tevreden. Maar betoverd bleef ze, al las ze elke dag in de Bijbel.’ Het klinkt als een uit de hand gelopen verliefdheid.

Het leven op het platteland kende veel grote en kleine tegenslagen. Zieke en stervende dieren, het mislukken van het karnen, raar gedrag bij mens en dier. Voor ziekte en dood waren de mensen het meest bang, vooral als het om kinderen ging. Dan gaven sommigen meteen de heksen en tovenaars de schuld.

DAB

 

U bevindt u op de Rondleiding over de Volkscultuur. Voor het vervolg klik HIER.

 

Literatuur:

Heupers, E. (ed.), Volksverhalen uit Gooi- en Eemland en van de westelijke Veluwe, 3 dln., Amsterdam 1981 en 1984 nr. 471, 473, 921, 923, 1318, 1324, 1326, 1328, 1433, 1468, 1470, 1867, 1869, 1875, 1882, 1886, 1887, 1934, 1938, 2971, 2973, 2975, 2984, 3722.

Menalda, G., verhalen uit vervlogen tijden, in: De Biltse Grift juni 1992.

Sinninghe, J.R.W., Utrechtsch Sagenboek, Zutphen 1938.