De Franse tijd bracht niet alleen de dienstplicht en de Burgerlijke Stand. Ook het onderwijs werd gemoderniseerd. Een wezenlijke bijdrage daaraan kwam van de patriot Johannes van der Palm (1763-1840) die van 1784 tot zijn vlucht uit het dorp in 1787 predikant van Maartensdijk was. (Het grafmonument van J.H. van der Palm in de Pieterskerk in Leiden. Digital Collections Universiteitsbibliotheek Leiden.)

 

Meer informatie

 

De eerste ontwerpen voor een onderwijswet stammen uit 1801 en 1803.  Van der Palm maakte het eerste ontwerp. Hij was van 1799 tot 1805 ‘agent voor Nationale Opvoeding’ (lees: minister van Onderwijs) in de ‘Bataafse Republiek en het Bataafs Gemenebest’. Tot dan toe werd onderwijs plaatselijk en ‘privaat’  geregeld en was  doorgaans een zaak van de kerk. Van der Palm werkte samen met de ’opziener’ (feitelijke de directeur-generaal van het departement van Onderwijs)  Adriaan van den Ende.

Deze schreef  in 1803  ‘Handboek voor de onderwijzers op de openbare lagere scholen binnen het Bataafsche Gemeenebest’.  In 1804 kreeg Van den Ende opdracht van Van der Palm om als ‘commissaris tot zake van het modern onderwijs’ Van der Palms wetsontwerp te herschrijven. Hij deed dat samen met Van der Palm.  De wet werd in 1805 onder leiding van raadspensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck door de Wetgevende Vergadering van ‘het Bataafsch Gemenebest’ aangenomen. Hij werd in 1806 van kracht. In plaats van lijfstraffen kwam voor leerlingen voor wie de onderwijzer dat nodig vond, onder invloed van moderne verlichte ideeën, ‘lichte tuchtiging’. Beloning werd een nog beter opvoedmiddel geacht. De staat betaalde vanaf 1806 mee aan door de gemeente of ambachtsheer te benoemen onderwijzers. Zij moesten een examen afleggen om hun bekwaamheid te waarborgen.

Kerkelijk aangestuurd godsdienstonderwijs werd op school niet toegelaten. De school moest ‘algemeen christelijke deugden’ aankweken. Specifiek kerkelijk, leerstellig georiënteerd onderwijs was een zaak van de kerken en niet van de school.  Wie een school wilde stichten voor bijzonder – levensbeschouwelijk gekleurd – onderwijs, had een vergunning nodig van de provincie. Een uitzondering gold voor Joodse scholen. Wie zelf een school wilde stichten werd daarin overigens tegengewerkt.

Zo lag in de schoolwet van Van der Palm de kiem besloten van de latere Schoolstrijd, die tussen 1888 en 1917 de politiek zou beheersen en confessionele en niet-confessionele partijen tot elkaars tegenstanders maakte.  Aan deze strijd kwam in 1917 een einde toen de vrijheid van onderwijs in de grondwet werd vastgelegd.

Van der Palm was vanaf 1796 hoogleraar Oosterse talen aan de Universiteit van Leiden. Hij gaf zijn collega, de Leidse hoogleraar Matthijs Siegenbeek opdracht een uniforme Nederlandse spelling tot stand te brengen. Die kwam er in 1804. Na de komst van het koninkrijk  van Willem I werkte Van der Palm aan een nieuwe Bijbelvertaling. Deze  ‘Van der Palmbijbel’ kwam in 1830 gereed.

Voor Van der Palms wederwaardigheden in de patriottentijd (ook die te Maartensdijk) en tijdens de laatste jaren van stadhouder Willem V klik men HIER; voor zijn contact met de patriotse dichter Jacobus Bellamy klik men HIER.

 

AD

 

Litteratuur: klik hiervoor de volgende LINK aan

 

Van der Palm, een schilderij uit de collectie van de Universiteit van Leiden