In de vroege middeleeuwen was de Utrechtse Heuvelrug gedeeltelijk bedekt met “wilde” bossen. Deze zijn inmiddels verdwenen op enkele oude boskernen na. Het gaat dan om hakhoutstoven van eik en beuk die in vroeger tijden het zogenaamde gerief (gebruiks)hout leverden. Hierboven: een hotstoof met spaartelgen. (Foto Wim Krommenhoek)

 

Meer informatie

Een stoof of hakhoutstoel ontstaat als een boom vlak boven de grond wordt gekapt om de nieuwe uitlopers te gebruiken als hakhout. Omdat dit hakhout inmiddels zijn functie van brandhout, rijshout en paalhout heeft verloren, zijn de uitlopers uitgegroeid tot opgaand bos, een zogenaamd spaartelgenbos. Alleen aan de voet van de stam is nog te zien dat het oorspronkelijk om hakhout ging. De oorspronkelijke stoven kunnen daarbij vele eeuwen oud zijn en zij zijn vooral te vinden in houtwallen die gemakkelijk toegankelijk zijn.

Voorbeelden in onze gemeente vinden we in oude houtwallen rond het hertenkamp op het terrein van Berg en Bosch, op de landgoederen Beerschoten en Houdringe en in de Ridderoordse Bossen in Bilthoven. Deze spaartelgenbosjes behoren tot de oudste resten van de oorspronkelijk wilde bossen. In het overgangsgebied van bos naar veen, op het landgoed Beukenburg bij Groenekan, bevindt zich een dassenburcht, waarmee de gemeente bovendien een bijzonder roofdier tot zijn inwoners mag rekenen.

WK