Een ‘koninkrijk vol sloppen’ dat was Nederland rond 1900. Ongezonde, te kleine huizen, te veel mensen in één ruimte. In De Bilt werd in 1918 de Algemeene Biltsche Woningbouwvereniging opgericht om daar een einde aan te maken. Op de foto: De Grote Beer in 1961, een flatrebouw dat is gebouwd door de Woningbouwvereniging. (Collectie Veldhoven.)
Eind 19e eeuw was het in Nederland slecht gesteld met de huisvesting van de arbeidende klasse. Veel woningen in de steden en op het platte land waren kleine, slecht gebouwde, vochtige, smerige, donkere krotten. Juist daar hadden in de loop van de eeuw epidemieën zoals cholera en pokken en besmettelijke ziekten zoals tuberculose, veel slachtoffers geëist. Niet alleen particulieren, maar ook rijksoverheid, provincie- en gemeentebesturen zagen in dat er iets diende te gebeuren.
In 1901 kwam via de woningwet de mogelijkheid voor woningbouwverenigingen om met subsidies van het rijk en de gemeente betere en betaalbare huizen te bouwen. Dit gebeurde ook in de gemeente De Bilt.
In 1917 waren de eerste besprekingen die in 1918 leidden tot de oprichting van de Algemeene Bitsche Woningbouwvereeniging. Bestuurders van het eerste uur waren: G.L. baron van Boetzelaer, J.A. Kors, dr. C. Schouten, W. Wolthers, J. Heybroek, J. Klinkhamer, W. Vlek, D. Pouw en J.A. Lambeek. Het startkapitaal bleef klein, nog geen f 2000,–, en had een symbolische functie. Biltse burgers als J. Heybroek, P. Nijgh en A.J. van de Broek stortten geld, maar het meeste kwam van de Nederlandse Spoorwegen en de fabriek Inventum. Zij wilden woningen voor hun personeel. Het geld voor grondaankoop en de bouw werd via leningen voorgeschoten door de rijksoverheid.
Het eerste project was een rij huizen aan wat nu de Oude Brandenburgerweg heet. Dit gebied bestond toen nog uit bos heide en weiland. De huizen in wat nu de Hertenlaan heet, werden in 1919 gebouwd en waren begin 1920 gereed. Water en elektriciteit waren na enige vertraging ook beschikbaar. Er volgeden meer woningen en er ontstond een soort tuindorp, een populair concept in de die jaren, met relatief goedkope woningen, maar wel in een ‘groene omgeving’. Veel woningen werden gebouwd door de architect G. van Hoogervest uit Amersfoort in de stijl van de Delftse school met baksteen, rode pannen en kleine versieringen in het metselwerk. De wijk kreeg daardoor de naam het Rode Dorp.
De woningbouwvereniging was verantwoordelijk voor de inning van de huur, het onderhoud en de bouw van eventuele nieuwe huizen. De financiering liep via het Rijk; de afrekening van de rente en aflossing van de leningen liep via de gemeente. Het eerste complex had f 165.000,– gekost. Per huis diende men aan bouwkosten en grondprijs te rekenen op een f 4000,– tot f 8 000,–. De huren van de huizen liepen van f 3,– tot f 8,– per week. De bewoner diende op zijn minst een loon van ongeveer f 20,– per week te hebben om te wonen in wat gezien de straatnamen al gauw de ‘poeliersbuurt’ werd genoemd.
De huurders vormden een gemengde groep van arbeiders en beambten bij spoor en rijk en onderwijs. Klachten over de huizen waren er wel: te kleine schuren, slecht trekkende schoorstenen, vocht en slordige afwerking van de bouw. Klachten over de huurders waren er ook. Sommigen hielden een varken; konijnen en kippen waren er te veel en ook hadden de bewoners stiekem kostgangers om de huur beter te kunnen betalen. Het toezicht was streng, want de woningbouwvereniging wilde het netjes houden. Toch woonde men er met plezier en werden er allerlei activiteiten georganiseerd door de bewoners, zoals wedstrijden wie de mooiste tuin had.
Uitbreiding van de wijk vond plaats tot in de jaren twintig. De crisisjaren en de Tweede Wereldoorlog brachten vertraging en stilstand.
Na 1945 was de woningnood het grote probleem en vanaf de jaren vijftig begon de vereniging aan een ambitieus bouwprogramma. Nieuwbouw, waaronder spoedig ook flatwoningen, kwam er in de omgeving van de Akker, de Tuinstraat, het Burgemeester Heemstra kwartier en La Plata. Niet iedereen was blij met de nieuwe huizen. Er waren klachten over vocht, rioolproblemen en onderhoud. In de jaren zestig ondernam men nieuwbouw in het noordwestelijk deel van De Bilt namelijk het Zonneplein, Grote en Kleine Beer en de Plutolaan. In de jaren zeventig kwam ook een renovatie van het Rode Dorp aan de orde. Daarbij gingen wel typische kenmerken verloren, maar in het geheel bleef het beeld van de huizen herkenbaar. De Patrijzenlaan kreeg zelfs de status van gemeentelijk monument.
Ook de Algemenen Biltse Woningbouwvereniging ontkwam niet aan fusies en schaalvergroting. In 1971 ging men nauwer samenwerken met de woningbouwvereniging Patrimonium in de Stichting Samenwerkende Woningbouwcorporaties (SSW). In 1981 kwam daar de rooms-katholiek woningbouwvereniging Sint Joseph bij. In de jaren 1997-2001 fuseerde het geheel tot de Woonstichting SSW. De Woningstichting Maartensdijk sloot zich in 2003 bij de SSW aan.
Hieronder: Bouwtekening van woningen aan de Konijnenlaan.
PvH
Literatuur:
De historische wijk Tuindorp, Brochure Open monumentendag De Bilt 1998.
RHC Vecht en Venen, Archief Inventaris 0930; Algemene Biltse Woningbouw vereniging De Bilt, 1917-1998.
Auke van der Woud, Koninkrijk vol Sloppen, Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw, Amsterdam 2010.