Afgebeeld is een stuk tekst uit 1703, waarin de gerechtsbode van Achttienhoven, Frank Goosens, beschrijft hoe de molenaar van Achttienhoven aangeeft, zich niets aan te trekken van het protest van plaatselijke bakkers tegen de volgens hen te hoge tarieven die hij rekende voor het malen van graan. (Bron: Karien Scholten, De Kraai, zie hieronder.)
De bakkers lieten hun protest opstellen door zekere notaris Vonck. Ze lieten dat afleveren bij de Gedeputeerde Staten van Utrecht die jurisdictie hadden over zaken als het maalloon. De Staten kwamen in actie en stuurden de gerechtsbode van Achttienhoven en Westbroek, Frank Goosens, naar molenaar Heijmen Cornelissen om de molenaar te berispen. Cornelissen werd gelast, de juiste tarieven te hanteren. Hoe de molenaar reageerde, lezen we in het afgebeelde document. Het is de notitie van gerechtsdeurwaarder Goosens over wat er voorviel toen hij aanzegging kwam doen:
‘Edel mogende Heeren, Het voorenstaende request [verzoek] ende U Edel Mogende appointment [rechterlijke beslissing] hebbe ick ondergeschreven gerechtsbode van de hooge heerlijckheijt Achtienhoven en Westbroeck personelijck geinsinueert [ten laste gelegd] ende voorgelesen aen Heijmen Cornelissen en hem copijen vant appointment gegeven, dien mijn tot antwoort gaf: ick salt evenwel niet laten [ik handhaaf mijn tarieven] actum [gedaan] den 28 october 1703, [w.g.] Frank Goosens.’
Heijmen Cornelissen was een recidivist. Al in 1691 was de gerechtsbode van Achttienhoven bij hem langs geweest omdat er geklaagd was dat de molenaar te veel rekende voor het malen van rogge. We lezen in de bronnen:
‘[dat hij] van ijdere mudde rogge [omstreeks 70 kilo] eischt en neemt ses stuijvers gelijkck soo veel als voor een Mudde weijt […] wanneer de opgesetenen hem molenaar 0-4-8 [gulden-stuiver-penning] voor ’t maelen van een mudde rogge comen te passen hij hun dan seer inpertelijck [ongepast] bejegent‘.
De klagers beriepen zich daarbij op een al in 1643 vastgesteld tarief. Het betreffende stuk was de ‘Ordre ende Lijste van ‘t Maelloon voor de respective Molenaers van het Nederquartier’, vastgesteld door de Utrechtse gedeputeerde staten.De juiste tarieven waren: ‘Voor elcke mudde tarwe VI [6] stuijvers ende voor elcke mudde rogge IIII [4] stuijvers ende VIII [8] penningen.’ De klagers eisten dat molenaar Van Donselaar zich zou houden aan de toen vastgestelde tarieven.
Cornelissen was bepaald niet de enige molenaar die er zijn eigen opvattingen over maaltarieven op na hield. Blijkens een verslag van 12 december 1645 was er twee jaar na het vaststelen van het hiervoor genoemde maaltarief al een juridische strijd aan de gang tussen de heeren Gedeputeerden van de Staten ‘s Lands van Utrecht en de molenaar van Achttienhoven. Deze zou hebben gemalen zonder cedulleken. Een molenaar mocht toen immers alleen aangeboden graan malen als hij daarvoor een vergunning bezat waaruit bleek dat de verschuldigde accijns was betaald. Malen zonder zo’n vergunning of cedulleken. leidde tot zeer hoge boetes, in in dit geval 200 gulden. Een landarbeider verdiende in die dagen hooguit een gulden per dag.
Herhaaldelijke werden de strijdende partijen opgeroepen om te verschijnen voor de rechtbank. De zaak sleepte zich maandenlang voort. We komen de namen van verschillende molenaars tegen, evenals die van de weduwe van de inmiddels overleden molenaar waar de zaak mee begon en haar zoon. Op 18 februari 1646 riep de gerechtsbode van Westbroek, Jan Francken, de twistende partijen voor de zesde keer op. Molenaar Meijnaert Goessens moest verschijnen. Onbekend is, hoe een en ander afliep. Voor meer over de molen: de molen De Kraai.
Karien Scholten/AD
Bron: Karien Scholten, De Kraai, korenmolen van Westbroek (z.j., z.p.) (onderzoek gebaseerd op materiaal in het Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen in Breukelen.)