Op grond van enkele bronnen krijgen we een uniek inkijkje in de opbouw van de samenleving van De Bilt in 1795. De afbeelding is een uitsnede uit een prent van J. Bulthuis uit 1788, waarop we de activiteit in de Dorpsstraat kunnen zien.

 

Meer informatie

Twee bronnen vertellen ons veel over de bevolking van het gerecht Oostbroek en De Bilt c.s. In 1795 vroeg het provinciaal bestuur van de nieuwe Bataafse Republiek om een lijst van alle inwoners. Die had men nodig om afgevaardigden vast te stellen die moesten stemmen over de nieuwe grondwet. Een tweede lijst is het belastingregister voor 1795/1796, die grotendeels op dezelfde gegevens isgebaseerd maar ook ander informatie bevat. P.H. Damsté maakte er een studie van.

Op grond van deze bronnen kunnen we vaststellen dat er in 1795 in De Bilt 1001 inwoners waren, die samen 181 gezinnen vormden. Ter vergelijking: in een telling van 1815 telde het dorp 1055 inwoners die in 150 woonhuizen woonden.

Gezinsgrootte

De gemiddelde gezinsgrootte was in 1795 dus 5,5. Dat is iets hoger dan het gemiddelde, dat in die tijd onder de 5 personen lag. Vrouwen kregen weliswaar veel kinderen, in dorpen vaak meer dan 8, maar er overleden ook veel kinderen voor ze 1 jaar oud waren.

We kunnen dit hogere aantal verklaren doordat op het platteland ook het inwonend personeel bij het gezin werd gerekend. De aanwezigheid van landhuizen met veel personeel had ook enige invloed op het gemiddelde, maar in de telling van 1795 werden slechts twee landhuizen meegerekend; de andere werden alleen als zomerverblijf gebruikt. In de telling van 1825  kwam de gezinsgrootte gemiddeld op 7 personen uit, maar daar werden als grondslag woonhuizen gebruikt, waarin soms meer dan één gezin woonde.

De bevolking bestond uit 343 mannen, 246 vrouwen en 412 kinderen. Het is waarschijnlijk dat met die laatste groep de kinderen tot 10 jaar oud werden bedoeld. In een gezin treffen we dus gemiddeld 2 mannelijke personen aan, 1,4 vrouwelijke personen boven de 10 jaar en 2 kinderen. Gemiddelden vertellen echter weinig over het voorkomen van heel grote en heel kleine gezinnen.

Een agrarische samenleving

Bij deze telling werden bijna altijd ook de beroepen van de gezinshoofden genoemd. Er waren in De Bilt 44 boeren en 61 dagloners, wat kenmerkend was voor een grotendeels agrarische samenleving. Verreweg de meeste boeren hadden een gemengd bedrijf. Uit gegevens van 5 jaar later blijkt dat de boeren gemiddeld 15 koeien hadden. Ook dagloners hadden soms enkele stuks vee. Op  verschillende plaatsen in het dorp trof men schaapskooien aan. Er was veel meer bouwland dan weiland en grote stukken woeste grond (heide) werden gebruikt voor de schapen.

Er waren 8 schoenmakers en dat is veel meer dan je in zo’n dorp zou verwachten. Ik de stad Utrecht wilde men het gilde van de makers van nieuwe schoenen beschermen en daarom was het verboden om nieuwe schoenen in te voeren. Veel Utrechters liepen naar De Bilt om daar schoenen te kopen en wandelden later de stadpoort binnen op inmiddels gedragen schoenen. Twintig jaar later, toen het nieuwe bewind het gildenstelsel had afgeschaft, waren er in De Bilt nog maar 4 schoenmakers.

Het dorp had 4 herbergiers en 2 kroeghouders. Veel reizigers die Utrecht wilden bezoeken, overnachtten in De Bilt. verder waren er 4 timmerlieden, 2 bakkers en 5 winkeliers. Twee naaisters en een spinster werden ook genoemd.

De beroepen waren niet scherp van elkaar gescheiden: 3 boeren waren ook herbergier, een kroeghouder was ook winkelier en een andere winkelier was daarnaast  zowel bakker als boer.

De dagloners werkten soms bij verschillende bazen, zowel in de landbouw als in een ambacht, en hadden er ook wel wat vee en een tuin bij. In deze jaren van economische achteruitgang moest je alles aanpakken om je gezin in leven te houden.

DAB

 

Literatuur:

Damsté, P.H., Bevolking en bebouwing van De Bilt en Bilthoven in 1795, De Bilt 1971 2e druk.

De Utrechtse gemeenten in 1815 in vraag en antwoord, Uitgave van de provincie Utrecht 1971, herdruk 1976.