In 1795 moest de nieuwe Bataafse Republiek honderd miljoen gulden opbrengen  voor de Franse bezetters, als ‘schadevergoeding’ voor de geboden hulp bij de ‘bevrijding’ en de verdrijving van het stadhouderlijk bewind. Ook de inwoners van het gerecht De Bilt en Oostbroek werd gevraagd om aan dat bedrag bij te dragen. [Het innen van belastingen anoniem, naar Bernard Picart 1704. Rijksmuseum Amsterdam].

 

Meer informatie

De genoemde ‘schadevergoeding’ van honderd miljoen werd vastgelegd in het Verdrag van Den Haag van 16 mei 1795.  De Bataafse Republiek verloor bij dat verdrag meer dan geld, zo werden Maastricht, Venlo en Zeeuws-Vlaanderen Frans gebied. Daarnaast moest de nieuwe staat ook nog eens, ‘uit dankbaarheid’ een bezettingsleger van 25.000 man onderhouden.

Tegen deze achtergrond moet men stukken over de in juni 1795 op te brengen Biltse ‘vrijwillige gaven’ aan goud en geld lezen. Ze zijn te vinden in de ‘Notitiën van de Commissarissen tot de  Ontvang van gemunt en ongemunt goud en zilver, alsmede de 50e en 100e penning, 1793-1797’  in het Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen.

In de ‘notitiën’ van juni 1795 leest men, dat, toen de inwoners werd gevraagd ongemunt goud en zilver te leveren, dit verzoek niets opleverde. De ‘commissarissen tot den ontvang van het ongemunt goud en zilver en van de vrijwillige giften onder den gerechte van Oostbroek’ constateerden immers, ‘dat ze zodanig goud en zilver niet [hadden] ontvangen.’ Ook de opbrengst van de zogenaamde  vrijwillige giften in baar geld viel tegen: vijftig  Biltenaren schonken niet meer dan 45 gulden, nog geen gulden per persoon. (In deze telling werd de bijdrage van een zekere Willem Stam niet meegenomen. Die moet heel enthousiast zijn geweest over de komst van de Fransen, want hij nam met 26 gulden een derde van de totale opbrengst 74 gulden voor zijn rekening.)

Hoe gering de Biltse financiële steun voor het nieuwe bewind was, blijkt als men die legt naast de opbrengst van de door de gemeente op te brengen  ‘50e penning’ (2% van het onroerende bezit) van oktober 1795: bijna 1630 gulden.

 

AD

 

Bron: Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen, toegang 995, Gerecht Oostbroek en De Bilt, 1655-1810 (1811), nr 23 (‘ontvang van de 50e penning, 1795 /1797’) 10v.  en  nr. 24 (‘notitiën van de Commissarissen tot de Ontvang van gemunt / ongemunt goud en zilver, alsmede de 50e en 100e penning, 1793-1797’) nr. 1-4.