Na de invoering van de gemeentewet van 1851 van Thorbecke was jhr. Hendrik van den Bosch (1812-1882) de tweede burgemeester in de gemeente De Bilt. Hij volgde F.H. Spengler op. Van den Bosch trad op 19 mei 1865 in functie. Hierboven een portret. (Foto Gemeentehuis De Bilt)
Bij zijn installatie in de raadsvergadering sprak de waarnemend burgemeester A.H. Ingenhoes: Het heeft Z.M. onzen geëerbiedigde Koning onder het opperbestuur van de Koning der Koningen behaagd U (H. van den Bosch) daarvoor aan te wijzen en de wensch van de gemeente te vervullen.
Van de Bosch was getrouwd met Elizabeth Jacoba Lucia Junius van Hemert. Het echtpaar kreeg zeven kinderen. Hij was zeer welgesteld; hij bezat veel grond en woonde op het buiten Jagtlust, dat toen nog niet het gemeentehuis was. Van den Bosch had zijn vermogen verdiend in Nederlands-Indië met suikerplantages. Zijn vader Johannes van den Bosch (1780-1844) was er onder meer gouverneur-generaal geweest. Zijn rijkdom blijkt uit de belastingaanslagen tussen 1850 en 1880. Hij betaalde jaarlijks tussen de f. 700,- en f. 800,- aan grondbelasting en tussen de f. 500,- en f. 700,- aan personele belasting.
Zijn ambtsperiode duurde slechts twee jaar (1865-1867). Er gebeurde niet veel nieuws in de overwegend agrarische gemeente met zijn vele buitenplaatsen, maar twee kwesties tijdens zijn bestuursperiode vergen enige aandacht: de rundveepest en de cholera.
Veel zorgen bracht de uitbraak van de vee- of runderpest in 1865. Het was en landelijke epidemie. De Bilt bleef redelijk gevrijwaard, maar er kwam controle op het vervoeren van dieren en op de verspreiding van mest, veeartsen werd aangesteld om de dieren te controleren en gebieden tussen De Bilt en Maartensdijk kregen een cordon sanitaire voor kortere of langere tijd. De maatregelen duurden tot 1867.
In die tijd werden het land en ook De Bilt getroffen door een cholera-epidemie. Voor de bestrijding daarvan trof de overheid maatregelen, veelal in overleg met het provinciebestuur. De sterfte in De Bilt was, in tegenstelling tot de latere pokkenepidemie, niet hoog.
Van den Bosch was al lid van de gemeenteraad. In die rol heeft hij zich ingezet voor spoorwegverbinding Utrecht-Amersfoort en voor een halteplaats in De Bilt (later Bilthoven). Hiermee begon de rol van De Bilt als forensenplaats.
Tijdens zijn burgemeesterschap telde De Bilt ongeveer 1800 inwoners. Daarvan was de overgrote meerderheid Nederlands Hervormd. Het aantal roomskatholieke inwoners was ongeveer driehonderd. Op de ruim duizend mannen had drie tot vier procent stemrecht voor de Tweede Kamer en de Provinciale Staten; voor de gemeenteraad lag dit percentage beneden de tien procent. De burgemeester verdiende in 1865 f. 340,00 per jaar, later werd dit f 500,00. In zijn bestuurstaak werd hij bijgestaan door een gemeentesecretaris, een belastingontvanger en zeven raadsleden en een veldwachter. De hele begroting van de gemeente bedroeg f. 6000,00 tot f. 8000,00. Veel geld ging er jaarlijks naar armenzorg. In de winter steeg het aantal hulpbehoevenden doordat er dan geen seizoenswerk was.
Het wegenonderhoud was ook een kostenpost, zoals het ‘begrinden’ van wegen, het onderhoud van de Grift als vaarwater, goede ontwatering en controle op de schoorstenen vanwege brandgevaar. Ook onderwijs was een zorg van de gemeente. In 1866 telde de school 180 leerlingen waarvan 100 jongens en 80 meisjes. De hoofdmeester verdiende f.900,00 per jaar. De hygiëne kreeg ook enige aandacht. Karren met de tonnen van het secreet mochten maar op beperkte tijden rijden. Ook trad men op tegen lawaaioverlast. Dat de gemeente vooral van de landbouw en veeteelt leefde, blijkt uit de gemeenteverslagen. Keurig werd het aantal dieren bij gehouden. In 1866 waren er naast varkens, paarden en geiten 597 koeien, 939 schapen en 1014 kippen. Voor de nijverheid was er slechts één vermelding van de rijtuigfabriek van Ingenhoes die 50 personeelsleden had.
Op 20 februari 1867 vroeg Van den Bosch ontslag aan. Het raadslid C.Th. baron van Boetzelaer volgde hem op.
PvH
Literatuur:
RHC Vecht en Venen, inv.nr. 0995. Gemeenteverslagen De Bilt, 1866-1867, nrs. 198 en 199.
RHC Vecht en Venen, inv. nr. 0895 Notulen gemeenteraad De Bilt, 1866-1867, nr. 1.