+

We zien hier een prent die in 1866 werd gepubliceerd in het Belgische satirische tijdschrift L’Espiègle naar aanleiding van de cholera-epidemie. In De Bilt, Achttienhoven, Maartensdijk en Westbroek waren in die tijd weinig besmettingsgevallen, maar van die gevallen gingen relatief veel mensen dood.

 

Meer informatie

‘Klerelijer’ is nog steeds een scheldwoord. Oorspronkelijk verwees het naar de besmettelijke en dodelijke ziekte cholera. Deze ziekte was afkomstig uit Azië en kwam in 1832 voor het eerst in Nederland voor. Hij werd veroorzaakt door de bacterie vibrio cholerae, die voorkwam in vervuild water, waarbij de vervuiling veroorzaakt was door open lozing van menselijke en dierlijke uitwerpselen, door grondwater vervuild door kapotte rioleringen of in het grondwater doorsijpelend mesthopen. De ziekte openbaarde zich in heftige aanvallen van diarree, overgeven en snelle uitdroging. Herstel was mogelijk, maar de meeste patiënten stierven. Geneesmiddelen waren er niet en de veroorzaker, de bacterie, werd pas in 1883 door Robert Koch ontdekt.

Wel was in 1854 in Londen door John Snow vastgesteld dat door schoon drinkwater de kans op sterfte verminderde, maar dat leidde slechts tot voorstellen, veelal door de overheden overgenomen, om reinheid van huis en erf te bevorderen. Onderaan: een prent die verwijst naar de pomp die in 1854 in Londen met haar vuile drinkwater vele doden veroorzaakte. De ondertekst : Apotheek des doods.

Bij de uitbraak in 1866-1867 stierven in de provincie Utrecht 2695 personen. In De Bilt waren er strenge regels voor het vervoer van de fecaliën uit de stad Utrecht. Boeren gebruikten de beer (poep) voor bemesting van het land. In Maartensdijk verstrekte de gemeente vers stro omdat dat ‘wenschelijk en doelmatig’ was. Vermoedelijk ging het om stro voor matrassen. Ook kwam er in 1867 een commissie bestaande uit twee predikanten, de gemeentearts en de gemeentesecretaris die woningen, schuren en stallen moesten inspecteren op reinheid. Dat was wat laat want de epidemie was over haar hoogtepunt heen. Voor Westbroek was er een dergelijke commissie die gebreken vaststelde: smerige mestvaalten, vieze sloten en slordige erven. Merkwaardig is echter dat de sterfte in 1866 meeviel.

De Bilt  7 ziektegevallen, waarvan 6 met dodelijke afloop.

Achttienhoven 1 ziektegeval.

Maartensdijk 6 ziektegevallen, waarvan 6 met dodelijke afloop.

Westbroek  2 ziektegevallen, waarvan 1 met dodelijke afloop.

In 1867 stierf alleen in De Bilt nog iemand aan de cholera. Opvallend is dat de ziekte in deze gemeente in de raadsverslagen relatief weinig aandacht kreeg. De runderpest die in dezelfde jaren plaatsvond werd vaker besproken. Deze greep ook veel dieper in het maatschappelijk leven in.

Ook aan de zuidkant van Utrecht zien we op het platteland lage sterftecijfers, zoals in de regio Houten-Schalkwijk-Tull en ’t Waal. Waarschijnlijk was op het platteland ondanks de ook daar voorkomende vuilheid, het drinkwater veiliger en de kans op besmetting geringer doordat de mensen minder dicht op elkaar woonden en elke familie een eigen toilet had.

PvH

 

Literatuur:

Het Utrechts Archief: Provinciaal Bestuur. Verslagen van den toestand van de provincie Utrecht, 1866 en 1867.

P.D. ’t Hart, Utrecht en de cholera, 1832-1910. Zutphen 1990.

A. van der Woud, Koninkrijk vol sloppen. Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw. Amsterdam 2010.