Vanaf 1777 lieten leden van de familie Eyck het landhuis Eyckenstein bouwen. Hun rijkdom had enig verband met het koloniale verleden. De Eycken leverden later drie burgemeesters van Maartensdijk, maar toen waren hun banden met de koloniën niet meer zo duidelijk. Hierboven: de benoeming van een ‘negerofficier’ door Hendrik Mauritsz. Eyck. (Het Utrechts Archief)
Als stamvader van het geslacht Eyck beschouwt men wel Maurits Jacobsz. Eyck (1643 – 1699). Hij was kapitein van de mariniers en equipemeester in Batavia, dus hij moet wel op de hoogte zijn geweest van het systeem waarbij slavernij werd gebruikt.
Zijn zoon Hendrik Mauritsz. Eyck (1696 – 1766) werd in Batavia geboren. Hij was onder meer raadsheer bij het Hof van Utrecht. We komen hem tegen als bewindhebber bij de Utrechtse Compagnie, een onderneming die verschillende belangen had zoals onroerend goed, loterijen , een suikermolen en de plantage Utrecht in Suriname. Hij benoemde samen met twee ander heren als bewindhebber in 1752 Jan de Kivit uit Utrecht tot timmerman en ‘negerofficier’ op de plantage. Hij moest dus toezicht houden op de slaven. Toen de Utrechtse Compagnie geliquideerd dreigde te worden, was hij als vooraanstaande bewindhebber van wezenlijk belang bij het besluit om in elk geval de plantage voort te zetten.
Hij kreeg een zoon Adriaan Hendrik Eyck (1725 – 1802). Deze was sinds 1757 lid van de vroedschap van Utrecht en soms ook kameraar (beheerder van de geldmiddelen van de stad) of burgemeester. Omstreeks 1777 liet hij Eyckenstein bouwen op de plek van een herenboerderij, die voor die tijd werd bewoond door de familie Van Kooten.
Tussen 1768 en 1774 komen we in het Utrechtse notariaatsarchief een groot aantal akten tegen waarin zijn naam wordt genoemd. Hij wordt daarin gemachtigd om voor anderen maandgelden te innen die de Verenigde Oost-Indische Compagnie moest uitbetalen. In de stukken worden een procuratie van een notaris in Batavia genoemd en Anthony Barkey, onderkoopman en eerste klerk van het gouvernement Semarang.
Deze Adriaan Hendrik was een actieve patriot die na de Pruisische inval van 1787 hij de benen nam naar Frankrijk. In 1795 kwam hij terug en werd hij de ‘eerste maire’ (burgemeester) van de stad Utrecht.
Zijn zoon Maurits Jacob Eyck (1764 – 1853) kocht in 1818 de heerlijkheid Zuylichem in de Bommelerwaard. Sindsdien noemde hij zich Eyck van Zuylichem. Hij was wethouder van Utrecht en later burgemeester van Maartensdijk. Van winsten uit de koloniën hebben we in zijn geval niets kunnen vaststellen.
Hetzelfde geldt voor zijn zoon Frans Nicolaas Marius Eyck van Zuylichem (1806-1876). Ook hij was burgemeester van Maartensdijk. Hij bestudeerde de architectuur van oude kerken en kastelen en schreef erover. Door zijn toedoen werd het landhuis Eyckenstein verbouwd zodat het front met de zuilen ervoor kwam te staan.
Nicolaas Laurens Burman Eyck van Zuylichem was burgemeester van 1880 – 1895, dus na de afschaffing van de slavernij. Hij was een zoon van Frans Nicolaas Marius.
DAB
Als u meer wilt weten, lees dan het boek De Bilt en zijn slavernijverleden van Dick Berents en Anne Doedens. U kunt het voor € 13,50 kopen in de boekhandel of bestellen HIER.
Literatuur:
N. Jouwe, M. Lukkes, R. Raben, Bestuurlijk Utrecht, koloniale belangen en slavernij, in: N. Jouwe, M. Kuipers en R. Raben, Slavernij en de stad Utrecht, Zutphen 2021.
Genealogie Familie Eyck.
Op het Online Museum De Bilt: Adriaan Hendrik Eyck en de Franse revolutie, en: Maurits Jacob Eyck van Zuylichem burgemeester van Maartensdijk.
Het Utrechts Archief nr. 34-4 Notarissen in de stad Utrecht Inventarisnr. 1452 Aktenr. 99-1; nr. 34-4 Notarissen in de stad Utrecht Inventarisnr. 1453 Aktenr. 135; nr. 34-4 Notarissen in de stad Utrecht Inventarisnr. 1574 Aktenr. 2, 9, 40; nr. 34-4 Notarissen in de stad Utrecht Inventarisnr. 1853 Aktenr. 122-124, 130-133, 135.