Het geslacht Strick was in de zestiende eeuw in de stad Utrecht komen wonen, waar de mannen zich onder meer bezig hielden met het bestuur. In 1628 kocht Johan Strick de heerlijkheid Linschoten, zodat hij zich heer van Linschoten kon gaan noemen. Na 1800 werden verschillende leden van de familie in de adelstand verheven. Hierboven: het wapen van de familie Strick van Linschoten in een handschrift uit 1660. (het Utrechts Archief)

 

Meer informatie

Leden van de familie Strick van Linschoten waren in de negentiende eeuw duidelijk aanwezig op de landgoederen in de huidige gemeente De Bilt. Adriana Elizabeth Strick van Linschoten woonde op Berkenstein. Charlotte Strick van Linschoten was getrouwd met C.G. van Hengst en woonde op Persijn. Diederik Willem Jacob woonde op het landgoed Arenberg en liet daar de bekende duiventoren bouwen.

Een gedeelte van het vermogen van de familie was in een eerder stadium afkomstig uit Nederlands Indië. Talrijk zijn de akten in het notariaatsarchief waaruit blijkt dat leden van de familie in de achttiende eeuw handelden in of het eigendom hadden van aandelen of obligaties van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Er is maar een enkele relatie met de West-Indische Compagnie. Verder was Johan Hendrik Strick van Linschoten een van de commissarissen die de bewindhebbers van de Utrechtse Compagnie controleerden. Deze compagnie bezat ook een plantage.

Diverse familieleden hadden het eigendom, samen met andere Stricks of met een enkele andere eigenaar, van verschillende plantages.  In Essequebo ging het om de plantages La retraite en Nooitgedacht. In Demerary waren dat de plantages La Penitance, De Heuvel en De Paarl. Omdat Andries Jan Strick van Linschoten een plantage deelde met de broers Hendrik en Jacob van den Heuvel, werd dit bedrijf Strick en Heuvel genoemd. Opvallend is de naam van hun plantage in Demerary La Bonne Intention: de goede bedoeling.

DAB

Als u meer wilt weten, lees dan het boek De Bilt en zijn slavernijverleden van Dick Berents en Anne Doedens. U kunt het voor € 13,50 kopen in de boekhandel of bestellen HIER.

 

Literatuur:

Voor de VOC Het Utrechts Archief 34-4 Notarissen, inv. 933 nr.411; inv. 934 nr. 96; inv. 1447 nr. 25; inv. 1450 nr. 37; inv. 1707 nr. 19; inv. 1737 nr. 66; inv. 1843 nr. 104; inv. 1849 nr. 106; inv. 1951 nr. 121; inv. 1953 nr. 94; inv. 2029 nr. 42; inv. 2030 nr. 107.

Voor de plantages: Het Utrechts Archief 34-4 Notarissen inv. 1851 nr. 38, 168; inv. 1964 nr. 54; inv. 1989 nr. 71, 159; inv. 2057 nr. 157; inv. 2059 nr. 121; inv. 2070 nr. 70; inv. 2139 nr. 2.

M. Lukkes, De Utrechtse Compagnie, Investeringen in slaven, in: N. Jouwe, M. Kuipers en R. Raben, Slavernij en de stad Utrecht, Zutphen 2021. p. 63, 70.

Spring naar toolbar