Op 29 april 1805 trad Rugter Jan Schimmelpenninck  naar voren als de leider van het Bataafsch Gemeenebest. Over zijn benoeming werd ook de mening van de inwoners van het gerecht Oostveen gevraagd. (Charles Howard Hodges, portret van Rutger Jan Schimmelpenninck (1761-1825) uit 1805, Kasteel Nijenhuis, Diepenheim.)

 

Meer informatie

Op 16 oktober 1801 kreeg ons land weer een nieuwe grondwet. De Bataafsche Republiek werd het Bataafsch Gemeenebest. Er kwam er een nieuw bestuur: het Staatsbewind. Dat was een twaalf leden tellende college, bijgestaan door secretarissen van staat, zeg ministers. De oude gewesten van de Republiek kwamen, nu als departementen, weer terug.  Er kwam een Wetgevend Ligchaam van 35 leden dat de door het Staatsbewind gemaakte wetten mocht goed- of afkeuren, meer niet. Het verkiezingsproces voor dit Wetgevend Ligchaam begon bij de leden van zogenaamde grondvergaderingen,  waarvan Maartensdijk en Blauwkapel er ieder één kenden. Aan deze grondvergaderingen mochten alle mannen van twintig jaar en ouder deelnemen, mits zij het oude regeringssysteem hadden afgezworen.  Het ging dus bepaald niet om alle inwoners van het gerecht Oostveen of de gemeente Maartensdijk. De kiezers van de grondvergaderingen kozen kiesmannen voor het district. De gezamenlijke  districtskiesmannen wezen op hun beurt vertegenwoordigers aan in het gewest, die weer de leden van het Wetgevend Ligchaam kozen.

In 1805 veranderde Napoleon de situatie weer. Er kwam een eenhoofdige bewind in de persoon van raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck – vandaar het woord ‘monarch’ in de titel van deze post, letterlijk ‘alleenheerser’. Schimmelpenninck werd, evenals in de regeling van 1801, bijgestaan door secretarissen van staat en  een Wetgevend Ligchaam, dat dit keer slechts 19 personen telde en  maar twee maal per jaar bijeenkwam. Onvrede over Schimmelpennincks functioneren zorgde ervoor dat hij al na een jaar werd vervangen door de eerste Nederlandse koning, Napoleons broer Lodewijk Napoleon.

Aan de verheffing van Schimmelpenninck ging een volksraadpleging vooraf, ook in Maartensdijk. Daarvoor bestond echter in het gerecht geen enkele interesse.

Op 17 april 1805 kwamen schout en schepenen van het gerecht Oostveen bijeen. Er werd een brief voorgelezen van het gewestelijk, ‘departementaal’ bestuur van Utrecht,

waarbij word aangeschreven dat aan het Bataafsche volk ter goedkeuring of afkeuring zal worden vorgedragen het Ontwerp van Staatsregeling, gearresteerd den 25 maart 1805; item na eventueele aanneming dezer Staatsregeling tot Eerste Raadpensonaris te benoemen Rutger Jan Schimmelpenninck etc.  Voorts van het ter visie te doen leggen van dezelve Staatsregeling – het openen van stemregisters – het sluiten van dezelve met den 16. April En het bij aanschrijving aan het Staatsbewind kennis te geeven den uitslag der gedaane stemming met opgaave der apparente stemgerechtigden

 

Het enthousiasme om te gaan stemmen was buitengewoon gering. We lezen in het vervolg van de notulen van 17 april:

Er is geresolveerd dien ten gevolge aan het Staatsbewind kennis te geven dat niemand der stemgerechtigden ter stemming is opgekomen. En dat het getal der stemgerechtigden, wegens de grondvergadering aan de Maartensdijk bedraagd een getal van 63 personen. En van de grondvergadering aan de Blauwcapel een getal van 45 personen’.

De 105 kiesgerechtigden hadden er gewoon geen zin in om deel te nemen aan een een kennelijk niet serieus te nemen stemming.

 

AD

 

Bron: Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen, inventaris/toegang nr. 1033, resoluties en notulen  nr. 7 (notulen van het gerecht sinds 1811, gemeentebestuur, met verbalen van de maire en de schout c.q. burgemeester, 1794-1817.