Toen dit schilderij van Anna Elisabeth van Reede gemaakt werd,  waren het hierna beschreven schandaal uit 1663 en de nasleep ervan al achter de rug. [Detail van een schilderij in Kasteel Zuilen, foto Anne Doedens.]

 

Meer informatie

 

Op 7 december 1663 richtte Johan Casembrooth, heer van Reijnesteyn,  executeur testamentair van de vrouwe van Zuilen en Westbroek, de toen nog minderjarige Anna Elisabeth van Reede, zich tot het Hof van Utrecht. Hij deed dat vanwege het wangedrag van haar vader Gerard van Reede van Nederhorst (1624-1670). Deze edelman, had in de kerk van Westbroek, de glazen met de wapens van de grootouders van de vrouwe van Zuilen kapot geslagen. Het ging om de de wapens van heer Adam van Lockhorst en zijn  vrouw Swana van Ledenberch, ‘in haer leven heer ende vrou[w]e van Suylen [en] Westbroeck’. Merkwaardigerwijs waren deze  grootouders de schoonfamilie van Gerard van Reede, de ouders van zijn in 1652 overleden eerste echtgenote, Anna Elisabeth van Lockhorst, de moeder van Gerards dochter, Anna Elisabeth van Reede. De oorzaak was mogelijk, dat Gerard van Reede van Nederhorst  door het uiteindelijk in 1665 gesloten huwelijk van Anna Elisabeth met Hendrick Jacob Tuyll van  Serooskerken, inkomsten uit Zuilen kwijtraakte. In de stukken wordt tenminste uitdrukkelijk vermeld, dat het gedrag van Gerard van Reede ook ongepast was, omdat hij jarenlang de vruchten had geplukt van de erfenis van zijn dochter. In ieder geval werd Gerard van Reede nog diezelfde maand veroordeeld tot het herstellen van de ramen. Bij herhaling van zijn wandaad hing hem een boete van vierhonderd ‘dubbelde Nederlantsche ryders’ boven het hoofd. (Een rijder was in de vijftiende eeuw een munt van 3,63 gram goud. Het ging dus om een zeer groot bedrag.) De schade werd in ieder geval verhaald en de vernielde ramen werden vervangen.

Een paar jaar later deed  Casembrooth zijn beklag, dat Hendrick Jacob  Tuyll van  Serooskerken, die inmiddels met Anna Elisabeth van Reede was getrouwd, de vensters uit de kerk van Westbroek had laten halen, in strijd met het verbod van het Hof van Utrecht. Hij had die glazen bij herstelwerkzaamheden in de kerk laten weghalen,  evenals de glazen met de wapens van een andere heer van Westbroek, Willem van Rennenberg (Voor meer informatie klikke men DEZE LINK aan.)

Over deze affaires gaan de stukken die zijn afgebeeld en ten dele getranscribeerd in het document dat men door het aan te klikken kan raadplegen: de vernielde glazen van Westbroek

De stukken in het Utrechts Archief vertellen beeldend, dat Gerard van Reede in december 1663 zo kwaad was  op zijn voormalige schoonfamilie, dat hij woedend over zijn gefrustreerde ambitie met een vriend en een aantal knechten naar de kerk van Westbroek was gegaan. Hij liet de koster van de kerk halen, die hem de sleutels van de kerk moest afgeven. Daar gekomen, liet hij een ladder plaatsen bij het gewraakte raam, en klom daar tot twee keer toe met ‘een stockjen of rotting [(wandel)stok] inde hant’ op naar boven. Eerst om het raam met de familiewapens van zijn schoonfamilie en Anna Elisabeth’s grootouders kapot te slaan, naderhand om de kroon die in het venster was afgebeeld te vernielen.

Jaren later was Hendrick Jacob Tuyll van  Serooskerken samen met procureur Tol naar Westbroek gekomen. Van Tuyll, vertelt Van Reijnesteyn, ‘woonde bij Gerard van Reede in’ en was goed op de hoogte van het vonnis van het Hof van Utrecht. Hij bezocht de kerk nadat hij de koster had laten opdraven naar het huis van Anna Francken en  gevraagd had of er een glazenmaker in Westbroek woonde. Van Tuyll kreeg te horen dat hij die in Maarsen moest zoeken. De Maarsense glazenmaker en diens zoon verwijderden het raam, dat daarna verdween uit Westbroek verdween, gevolgd door het raam van Willem van Rennenberg, zoals ook blijkt uit de brief van Casembrooth in de bijlage van deze post.

Voor meer over Willem van Rennenberg klikke men deze LINK aan, voor meer over de heren en vrouwen van Zuilen klikke men deze LINK aan.

Bron: documenten in het archief van het Huis Zuilen (Utrechts Archief, toegang 76, nr. 949.)

AD