Een heerlijkheid is het grondgebied waarbinnen de heer het recht had om in eigen naam het overheidsgezag over alle inwoners uit te oefenen. Het dorp Westbroek was lang zo’n een heerlijkheid. Tot de heerlijke rechten behoorde ook het hebben van een aparte bank in de kerk. Die kon er prachtig uitzien. [Herenbank in de dorpskerk van het Noordhollandse Aartswoud in 1895, een klein dorp, evenals Westbroek. Rijksmuseum Amsterdam.]
De ambachtsheren van Westbroek hadden niet alleen tot de Franse tijd (1795), maar ook in de negentiende eeuw, tot de invoering van de grondwet van 1848, nog heerlijke rechten. Daartoe behoorde het benoemingsrecht van de nachtwaker en het recht van voordracht van de schout , secretaris en ontvanger van de heerlijkheid, Dat recht verdween met de overgang naar de moderne gemeente. Nadien bleven wel andere rechten bestaan. Zoals het recht op een eigen bank in de kerk voor de ambachtsheer. Carel Emanuel van Tuyll van Serooskerken, ambachtsheer van 1839-1845, maakte kennelijk van dat recht geen gebruik, maar zijn opvolger, Willem René van Tuyll van Serooskerken (1845-1878) wel. De Westbroekse herenbank was er zeker ook nog in 1922, toen het Westbroekse kerkbestuur nederig vroeg of de nieuwe schoolmeester met zijn vrouw wegens ruimtegebrek in die bank zitting mochten nemen. Over de oorspronkelijke herenbank van Westbroek, die uit de late vijftiende/vroege zestiende eeuw moet stammen, is niets bekend.
Hieronder ziet men twee archiefstukken over de Westbroekse herenbank, resp. uit 1845 en 1922. (Utrechts Archief, toegang 71, Huis Zuilen, nr. 71.)
AD