Na de ontginningen kwamen er boerensloten met hun eigen soortenrijke plantengroei van watervegetatie en bloemrijke oevers. Die planten verdwenen echter weer. Hierboven: Krabbescheer in trekgat in de polder Westbroek (Foto Wim Krommenhoek).

 

Meer informatie

Na het uitgraven van de petgaten ontstond een biotoop dat zich ontwikkelde tot de karakteristieke boerensloot. Hierin vinden we fonteinkruiden, krabbenscheer en de opvallende waterlelie. Door bemesting verdwijnen deze soorten geleidelijk en maken ze plaats voor kroos.

In de polder Westbroek en Achttienhoven is deze vegetatie nog te vinden. Daar waar kwelwater uittreedt, dat vaak rijk is aan ijzer en kalk, ontstaat een kwelwatervegetatie met fonteinkruid als een van de kenmerkende soorten.

Boven water ontwikkelde zich een soortenrijke plantengroei met veel bloemrijke planten. Deze planten, die vaak hoog opgroeien, omvatten onder andere kattenstaart, valeriaan, koninginnenkruid, St. Janskruid en de kale jonker, een distel. Ze zijn belangrijk voor de aanwezigheid van libellen.

Deze oevers komen nog op veel plaatsen in de gemeente voor. Door uitgespoelde kunstmest zien we de afname van het aantal soorten en maken de bloemplanten plaats voor snelgroeiende grassen zoals lies- en rietgras.

Hieronder: Een bloemrijke oever langs het Bert Bospad in polder Westbroek (Foto Wim Krommenhoek).

WK