De Moeras- en Stinzenplantentuin is een natuurrijke tuin die zich uitstrekt vanaf de Kerkdijk in Westbroek, een oude veenontginningsbasis, tot in de Westbroekse Zodden. Dat zijn met trilveen en moerasbos dichtgroeiende veenplassen. Die ‘petgaten’ zijn in de negentiende eeuw ontstaan door turfgraven met de baggerbeugel. Deze hotspots voor biodiversiteit zijn als zodanig beschermd als Natura 2000 gebied. Ze worden geflankeerd door smalle “legakkers” waarop de baggerturven werden gedroogd.
U kunt het zien en beleven in Westbroek aan de Kerkdijk 132 (tuiningang). De toegang is vrij elke laatste zaterdag van de maanden februari tot en met september, en op de tweede zaterdag van maart en van juni. Groepen alleen op afspraak. (Foto Wim Baas)
Oorspronkelijk bestond het omringende landschap uit hoogveen. Dat ontstond na de laatste ijstijd door het stijgende grondwater uit afgestorven resten van moerasbos, riet en zeggen en later vooral van veenmossen. Het kletsnatte veen strekte zich uit vanaf de Vecht tot over de Utrechtse Heuvelrug. Het maaiveld lag uiteindelijk tot meer dan zes meter hoger dan nu het geval is, dus ver boven zeeniveau en ook boven de Vecht.
Omstreeks duizend jaar geleden begon op initiatief van de Bisschop van Utrecht de ontginning tot akkerland. De toplaag werd ontwaterd door parallelle greppels die loodrecht op de Vecht werden gegraven over een lengte van circa 1250 meter, met als gevolg het verteren van het bovenste veen en dalen van het maaiveld. Uiteindelijk was de grond te nat voor akkerbouw en gebruikte men hem als weiland. Men maakte zo een nieuwe ‘slag’ in het nog onontgonnen veen richting Heuvelrug. De vierde en laatste slag verliep in de veertiende eeuw van de Kerkdijk naar de Hollandse Rading. Dat was de grens met het gebied van de gehate graaf van Holland.
Stinzenplanten zijn genoemd naar ‘stins’, letterlijk steen. Zo werden ook de eerste verdedigbare stenen torens genoemd. Die werden sinds de kruistochten vanaf de elfde eeuw gebouwd door de lokale adel. Stinstorens stonden op strategische plaatsen langs de kust, op rivieroevers en langs oude ontginningsassen. Veel oude kerktorens hebben een dergelijke functie gehad, waarschijnlijk ook de kern van de kerktoren van Westbroek. Veel stinzen zijn later uitgebouwd tot heuse kastelen.
Na het instellen van een centraal gezag raakten ze hun verdedigingsfunctie kwijt. Uiteindelijk werden ze omgevormd tot prestigieuze buitenplaatsen met symmetrische tuinen en later verwarmde kassen met exotische planten als statussymbool. In de negentiende eeuw werd in die tuinen de Engelse landschapsstijl ingevoerd. Vooral toen verwilderden de daarin aangeplante vroegbloeiende Zuid- en Oost-Europese bol- en knolgewassen. Die zogenaamde stinzenplanten, zoals sneeuwklokje, krokus, winterakoniet, lenteklokje, cyclamen en boshyacint zijn nu als ingeburgerde planten een gewaardeerd onderdeel van onze inheemse flora.
Je vindt ze vooral op relatief warme en kalkhoudende voedselrijke plaatsen. Ze bloeien daar in het vochtige vroege voorjaar, onder bomen en struiken op eeuwenlang opgehoogde cultuurheuvels. Samen vormen zij het zogeheten stinzenplanten biotoop.
Ook het “slagenlandschap’ rond Westbroek is eeuwenlang opgehoogd. Met kalkhoudend stadsafval vanuit Utrecht, het zogenaamde toemaakdek. Het brede, niet uitgeveende voorland van de Moeras- en Stinzenplantentuin is bij de aanleg vanaf 1990 plaatselijk extra opgehoogd met kalkhoudende kleigrond. Net als bomen en struiken waaronder ze groeien, krijgen ook de stinzenplanten hun water en mineralen via een ondergrondse samenwerking met het netwerk van bodemschimmels. Hun door mieren verspreide zaden kiemen bij de voedselrijke mierennesten. Door het aanslepen van strooisel kweken de mieren daarin schimmels, hun hoofdvoedsel. Het is een mooi voorbeeld van samenwerking (symbiose) tussen planten, mieren en schimmels.
WB en MBV
Meer informatyie: Zie De stinzentuin van Westbroek I