Toen in 1865 de runderpest opnieuw uitbrak, kreeg de bovenstaande prent uit 1744 een herdruk. De prent was bedoeld als waarschuwing tegen het preventief doden van zieke dieren. Hier trad de mens op tegen Gods besluiten en volgde hij ten onrechte de ideeën van de ‘zoogenaamde verlichte eeuw door geheel Europa als wetenschap gehuldigd’. De prent geeft de gevolgen van de runderpest goed weer: ziek vee, het villen van de dode dieren om de huid te redden, het begraven en de wanhoop van de boeren om het verlies van hun dieren, hun bron van inkomsten. (Lithografie van 1866 in het Rijksmuseum) In De Bilt stierven in die maanden 200 koeien.
De runder- of veepest was een zeer besmettelijke virusziekte die met name het rundvee aantastte. Het virus uitte zich door ontstekingen aan de slijmvliezen in de mond en de ogen, de keel en de ingewanden. De meeste dieren stierven eraan. Geneesmiddelen waren er niet. Wel werd er vanaf de 18e eeuw zeer beperkt geëxperimenteerd met vormen van vaccineren. Vanuit Den Haag kregen provincies en gemeenten richtlijnen om de ziekte binnen de perken te houden. Zo kwamen er voorschriften voor het transport van dieren, het isoleren van besmette bedrijven, de controle op het slachten en voorschriften voor het begraven van gestorven dieren op eigen terrein.
Merkwaardig is dat er in de vergaderingen van de gemeenteraad van De Bilt weinig of niet over de ramp gesproken werd. Natuurlijk, men kon er weinig aan doen, het moest uitzieken. Het ontbrak ook aan opmerkingen over de sociaaleconomische gevolgen. In de vergadering van 12 -12 -1866 stelde men wel: De veestapel is in deze gemeente veel verminderd door de heerschende veetyphus. Maar om nu de hele gemeente tot besmet gebied te verklaren, dat vond men te ver gaan. Op 42 boerderijen was in het geheel geen sprake van besmetting.
Gelukkig kon men vaststellen dat in het voorjaar van 1867 het ergste voorbij was, ook al was de veepest niet uitsluitend tot het westen van het land beperkt gebleven. Er kwam verlichting in het strenge regiem toen in het voorjaar van 1867 het vee weer ‘in kleine koppels’ in de weide mocht. Ook verruimde de regering de mogelijkheden om vee te transporteren en naar de markten te brengen. In totaal waren er in Nederland 114.593 runderen gestorven. De totale kosten van de ramp, die bestonden uit de waarde van het vee en de kosten van de bestrijding, bedroegen ongeveer 15 miljoen gulden. Opvallend is dat volgens de statistieken de veestapel in De Bilt, maar ook elders in de nabij liggende gemeenten, vrij snel herstelde en de oude omvang vertoonde. In De Bilt telde men eind 1866 slechts 597 koeien, maar in 1869 waren het er al weer 1153.
Wel bleef runderpest nog lang een gevaar. Pas in 2011 was de wereld door vaccinatie vrij van deze ziekte.
PvH
Literatuur:
W.C.H. Staring, Runderpest in Nederland. Amsterdam 1866.
Ronald van der Wal, Militaire bijstand bij de handhaving en het herstel van de openbare orde 1840-1920. Dissertatie Utrecht 2002.
Verslag over den toestand der Provincie Utrecht, 1865 en idem 1866 in: Het Utrechts Archief.
Gemeenteverslagen en notulen over de jaren 1865-1867 van gemeenteraadsvergaderingen van De Bilt, Maartensdijk en Westbroek-Achttienhoven: in Regionaal Historisch Centrum ‘Vecht en Venen’ te Breukelen.
G.J. Hooykaas e.a., Briefwisseling van J.R. Thorbecke, dl. VII, 1862-1872. Den Haag 2002, p. 121-122.