Bij de hier afgebeelde oorkonde van 1085 kreeg de proost van Sint Jan van de Utrechtse bisschop de beschikking over de veenwildernissen van Achttienhoven en Mijdrecht tegelijk met de hoge en lage rechtsmacht. (Afb. uit Utrechts Archief)
De bisschop gaf voorts de kerkelijke rechtsmacht in dit gebied aan hem over. De proost kreeg de “bannus episcopalis” met de daaraan verbonden inkomsten. Het belangrijkste is echter, dat de bisschop de wereldlijke, “hoge” en “lage” gerechtsmacht in handen gaf van de St. Jan. Men leest in een latere oorkonde; et terre palustris in Everkestorpe qua hodie Achtienhuuen vocatur: Everkestorpe dat vandaag de dag Achttienhoven heet. Een nederzetting was er in 1085 nog niet.
In dit stuk verkaarde bisschop Koenraad dat hij van het kapittel van St. Jan te Utrecht had ontvangen de tol te Smithuizen en wat land. In ruil daarvoor schenkt schonk hij aan het kapittel de kerk van Franeker land in Achttienhoven, de Vuurse en Mijdrecht met bijbehorende belastingen, bestuur en rechtspraak.
Deze oorkonde is onecht, maar de vakspecialisten hebben vastgesteld dat de oorkonde het document weliswaar vals is maar dat de beschreven ruil en het jaartal historisch juist zijn. In een oorkonde van 1461 werd immers een vidimus van deze oorkonde opgenomen, een verklaring dat iemand de oorkonde had gezien en dat de inhoud juist was.
De originele tekst van de oorkonde van 1085:
Laat het alle gelovigen in heden en toekomst bekend zijn, dat proost Anselmus van de kerk van Gelukzalige Johannes de Doper die in Utrecht gevestigd is alsmede de overige broeders [kanunniken van deze kerk] aan mij, Koenraad, bisschop aldaar, de tol van Smithuizen [in de omgeving van Emmerik] hebben geschonken, alsmede twee hoeven met vijf horigen, en een bos dat men in de volkstaal “foreest” noemt, op een plaats die Wanbeke heet, met alle onderhorigheden. Daarvoor schenk ik hen op mijn beurt de kerk in Franeker met drie daarbij behorende kapellen, vrij van visitatiegeld, cijns en tienden zoals de[ze] belastingen heten, alsmede veenland in Achttienhoven, even breed aan de hoge zijde [ in het noorden, bij Gooiland] als de breedte van hun land is aan de lage zijde [gelegen in het noorden van de Vrijheid van Utrecht, bij de proosdijgronden in de oude bocht van de Vecht, ten zuidwesten van de Hoofddijk], opstrekkend tot Drinschoten en de Vuurse. Ook schonk ik hun nog een ander veenland in Midreth [Mijdrecht], dat in de volksmond Veertighoeven wordt genoemd, dat een zodanige lengte heeft, dat aan de ene kant [van dit veenland] zij [de proost en kanunniken van St. Jan] en de inwoners van Abcoude dit veenland gelijkelijk zullen verdelen en hun beide stukken aan elkaar zullen laten grenzen zonder enige tussenruimte. Aan de andere kant van het voornoemde veenland echter moet de grens dezelfde zijn als die welke er lag tussen het Sticht en het graafschap [Holland]. Evenals aan de bovenzijde zullen de kanunniken dit land zonder enige tussenruimte bezitten tot aan de grens met het graafschap [Holland]. Deze landen heb ik gegeven onder zodanig beding dat, zo ooit die landen bewoond zouden worden, de tienden en de bestuursbevoegdheden en de gehele kerkelijke en wereldlijke rechtspraak aan hen alleen zou toekomen.
Van de ondertekening van deze acte waren ook getuige: Lanzo, majordomus en proost van de St. Maartenskerk te Utrecht, Adelardus proost van de St. Salvatorkerk ook aldaar, Rudolfus, proost van de St. Pieter te Utrecht, Liebertus, proost te Oldenzaal, decaan Egbertus, Lambertus, proost Engelbert, decaan Wezelinus, graaf Dirk van Holland.
En opdat deze overeenkomst ongeschonden van kracht blijft, onder vervloeking [van hen die hem verbreken] bekrachtigen wij deze acte en bezegelen we hem met de afdruk van ons zegel en overhandigen we deze oorkonde als een getuigenis voor de toekomst in aanwezigheid van de genoemde getuigen in het Jaar van de Vleeswording van Onze Heer 1085, indictiejaar 8, in het achtste jaar van mijn ambtsbediening, onder het bewind van Keizer Hendrik IV.
AD
Bron: Frits Doeleman, De heerschappij van de proost van Sint Jan in de middeleeuwen 1085-1594 (Zutphen 1984).