In de achttiende eeuw omzeilden Utrechters de economische regelgeving van hun stad door in De Bilt schoenen te halen. De Biltse schoenmakers voeren hier wel bij. Afbeelding: W. Barthautz, De schoenmaker in zijn werkplaats. (1796, Rijksmuseum Amsterdam)
In Utrecht en andere steden hadden sinds de middeleeuwen een stelsel waarbij de belangrijkste ambachten in gilden georganiseerd waren. Dat was ogenschijnlijk bedoeld om aan de klanten goede producten tegen een redelijke prijs te waarborgen, maar in werkelijkheid om concurrentie tegen te gaan. De gilden mochten allerlei economische maatregelen nemen die voor de hele stad van kracht waren. Gewoonlijk waren die regels in het voordeel van de gildebroeders.
Zo bestond er het verbod om nieuwe schoenen in de stad in te voeren. Het verbod werd het laatst vastgesteld op 18 september 1752. Op deze manier voorkwam het schoenmakersgilde dat de Utrechters goedkopere schoenen uit andere plaatsen kochten. Utrechtse schoenen konden op deze manier voor een hoge prijs verkocht worden.
Wat bedachten nu de inwoners van Utrecht? In De Bilt woonden een paar heel goede schoenmakers, die niet als gilde waren georganiseerd en schoenen verkochten voor een lagere prijs dan in Utrecht gebruikelijk was. Utrechters wandelden naar De Bilt en lieten zich de maat nemen en de schoenmakers maakten hun schoenen. Dat gebeurde nog met de hand en er waren nog geen stikmachines. Er was vóór het midden van de negentiende eeuw ook nog geen verschil tussen linker- en rechterschoenen; het model kwam erin bij het lopen.
Als later de schoenen klaar waren, kwamen de Utrechters ze ophalen en trokken zij deze aan. Dan wandelden zij met hun oude schonen onder de arm door de Wittevrouwenpoort zonder last te hebben van het ‘verklikkerhuisje’, want ze hadden alleen gedragen schoenen bij zich. Dit alles bevorderde de schoenmakerij in De Bilt.
In 1798 en opnieuw in 1818 werden de gilden in ons land opgeheven.
DAB
Literatuur:
Het Utrechts Archief Catalogus 1884 Archief van de secretarie nr. 145.