Uit Maartensdijk, De Bilt en Westbroek zijn verhalen over weerwolven overgeleverd. In de Europese folklore is een weerwolf een mens die ’s nachts in een wolf verandert en mensen of dieren verslindt. Bij nader onderzoek blijkt echter dat de verhalen uit de streek rond De Bilt weinig te maken hebben met mensen die in een wolf veranderen. Hierboven: het klassieke idee van een weerwolf door Lucas Cranach de Oudere in 1512.
In Maartensdijk bleek men omstreeks 1900 bij weerwolven aan heel andere dingen te denken. Herman Liefting (geboren 1896) vertelde:
‘Onze boer Jaap van Ekeris woonde in Koddestein, een heel oude boerderij die vroeger bij een klooster behoorde. Op een keer, precies om middernacht twaalf uur, weerwolfde het daar. Bij de laatste klokslag van twaalf begon de karnmolen op de deel uit zichzelf te draaien, al harder en harder, een lawaai van belang. Niemand op de boerderij, geen meid en geen knecht, durfde naar de deel om te gaan zien wat er aan de hand was, zo bang waren ze allemaal. ‘Weerwolven’ noemden ze dat. Hoe het weer overging, weet ik niet. Wel heb ik eens gehoord, dat een roomse priester hier veel aan kan doen.‘
Gerridina van Ek-Elbertse uit De Bilt (1893) had een vergelijkbaar verhaal:
‘Moeder zei altijd dat er op de Utrechtseweg een plek was waar het vroeger had geweerwolfd. ’t Moet daar nooit zuiver zijn geweest. Je hoorde er altijd wat. Ze gooiden er met zeven en zo en een lawaai en geweld of de wereld verging.’
Dat lijkt meer op een spookverhaal met klopgeesten. Ook in Westbroek werd de weerwolf niet als een persoon in de vorm van een wolf beschreven. Als het stormde en waaide en er viel regen of sneeuw, dan zeiden de ouden mensen: ‘Hoor de weerwolf eens te keer gaan.’
‘Weerwolven’ was dus in deze streek een werkwoord, maar wat hield die bezigheid in? Johanna Hardevelt-Elbertse uit De Bilt (1891) wist er iets over te vertellen.
‘M’n moeder vertelde vroeger eens, dat hier op de Akker een man woonde, een Gart Renting, en die kon weerwolven. ’t Moet gebeurd zijn in de tijd toen ik nog maar een kind was. “Gart is weer aan ’t weerwolven,” zeiden ze. “Wat zal ons nu weer boven ’t hoofd hangen.” Gart draaide alsmaar met een stokje in de rondte. Hij maakte een grote kring in het zand, net zo lang deed hij dat totdat hij niet meer kon en dan leunde hij suf en uitgeput tegen de muur. Gart had weer geweerwolfd, zeiden de oude mensen als ze hem zo zagen staan en ze gingen gauw in huis.’
Ook Steven Evertse uit Groenekan gebruikte ‘weerwolven’ als een werkwoord. ‘Het spookte er, zeiden ze en ze waren ook wel eens aan het weerwolven.‘ En: ‘Of die kerel die voor spook speelde, die kon weerwolven.’ Het werkwoord ‘weerwolven’ betekende in de dorpen bij De Bilt: ‘bovennatuurlijke dingen proberen te doen’.
In de wijde omgeving van De Bilt bestonden uiteenlopende denkbeelden over weerwolven: ze konden toveren, ze veroorzaakten overlast en ze konden zich veranderen in allerlei dieren: een hond vooral, een kat, een kip, een schaap of een slang en maar zelden in een wolf.
Het geloof in weerwolven bestond al in de klassieke oudheid. Het woord komt van een Oergermaanse term die ‘man-wolf’ betekent. Verhalen over weerwolven kwamen vooral voor in landen waar de wolf nog niet was uitgeroeid en waar de angst voor wolven nog levendig was.
Toen de wolf verjaagd omstreeks 1845 uitgeroeid was, kreeg het verhaal een ander karakter. Dat zien we ook in de omgeving van De Bilt, waar hij niets meer met een wolf te maken had. In andere landen verliep de ontwikkeling weer anders: door associatie kreeg de weerwolf kenmerken van andere bovennatuurlijke wezens. Net als de heks werd de weerwolf in verband gebracht met de duivel, net als de vampier zou hij niet tegen zilver kunnen, net als de zombie zou hij andere mensen in zijn eigen soort veranderen. Door films in de twintigste eeuw kreeg hij nog andere kenmerken: hij zou niet meer zelf kiezen voor de verandering in een wolf maar het zou vanzelf gebeuren, bijvoorbeeld door de volle maan.
DAB
Literatuur:
Heupers, E. (ed.), Volksverhalen uit Gooi- en Eemland en van de westelijke Veluwe, 3 dln., Amsterdam 1981 en 1984 nr. 1021, 1331, 1432, 1476, 1957, 1958, 2972.
Jacques-Lefèvre, N., Such an impure, cruel and savage beast, Images of the Werewolf in Demonological Works,in: K.A. Edwards, Werewolves, witches and wandering spirits, traditional belief and folklore in Early Modern Europe, Kirksville 2002.
Sconduto, L.A., Metamorphoses of the Werewolf- A Literary Study from Antiquity through the Renaissance, Jefferson and London 2008.