Lambertus Sanderus was in 1652 de eerste dominee van De Bilt. Naar hem is de straat naast de Dorpskerk genoemd. Hij werd gerekend tot de piëtisten, een stroming die de nadruk legde op vroomheid en strenge regels. Toch schreef hij samen met anderen een lang erotisch gedicht. Afbeelding: Pan bespiedt de nimf Syrinx door Hendrick van Balen de Oude (begin 17e eeuw National Gallery), een verhaal dat de inspiratie was voor het gedicht.
Meer informatie
Sanderus was afkomstig uit Schoonhoven. Nadat de kerk van De Bilt in 1652 in gebruik was genomen, was hij de eerste predikant. De straat naast de Dorpskerk is naar hem genoemd. In 1664 vertrok hij naar Utrecht, waar hij predikant werd in de Jacobikerk. Als predikant was Sanderus sterk verwant met de piëtistische groep die zich in Utrecht had gevormd rond Jodocus van Lodenstein. De piëtisten – men sprak in Nederland wel over de Nadere Reformatie – streefden naar een persoonlijke, diepe beleving van het christendom en naar een vroom leven.
Sanderus schreef onder meer poëzie, vooral rouw- en felicitatiegedichten met een stichtelijke inslag, zoals men van een dominee kan verwachten. Hij schreef ook iets anders.
De Knipzang
Sommige dichters zochten naar speelse vormen en kwamen daarbij op het idee van sneeuwbalgedichten: iemand schreef een strofe, een ander borduurde daarop voort en een derde schreef het vervolg in dezelfde stijl. Een bekend voorbeeld van een sneeuwbalgedicht is de Knipzang, die in zijn geheel met toevoegingen is afgedrukt in De Nieuwe Hofsche Rommelzoo (1655).
De knipzangreeks begon met een strofe van P.C. Hooft, de creatieve en aristocratische drost van Muiden. De nimf Rozemond ligt te slapen in een arcadische omgeving en zij heeft geen of weinig kleren aan. De satyr en god Pan ziet haar schoonheid en knipt met zijn vingers tegen haar borst. In onze tijd zou men het optreden van de satyr zeer bedenkelijk vinden en men zou al snel van aanranding spreken.
Vondel zette het gedichtje voort met een eigen bijdrage. Zestien andere dichters, die overigens minder bekend waren dan deze twee beroemdheden, leverden ook een bijdrage. Opvallend is de aanwezigheid van de predikant Sanderus. Hij kreeg met zijn bijdrage een eervolle plek meteen achter de strofe van Vondel.
Rozemond waarom geweent,
Riep de Satyr, of verschrokken?
’t Was zoo qualijk niet gemeent,
Zoeten Engel, ’t is maar jokken.
Wie en zoud’ ge zoo niet lokken?
‘k Zag uw naakte boezem vast,
Kleed en sluier afgesmeeten;
Knip eens, docht ik, ‘k zal haast weten
Of het sneeuw is, of albast.
Pan vertelt hier dus dat het niet kwaad bedoeld was; het was maar een grapje. Hij had alleen maar willen weten of de naakte boezem van sneeuw of van albast gemaakt was. Sanderus verzon dus een excuus voor de snode daad.
Menigeen zal een tegenstelling voelen tussen de strenge dominee en het lichtzinnige erotische gedicht. Ook in de tijd zelf was er commentaar. In edities van de Knipzang voegde men een uitgebreid berijmd commentaar toe van de hand van I.D. Klijn. Deze vroeg zich verbaasd af hoe dominee Sanderus bij de knipzang betrokken was geraakt.
Er zijn wel verzachtende omstandigheden. In 1654 was Sanderus nog jong. Lodenstein was pas in 1653 naar Utrecht gekomen en het is waarschijnlijk dat Sanderus nog niet bij de piëtistische kring hoorde. Verder waren onderwerpen zoals naakt en borsten in de zeventiende eeuw wat minder beladen dan ze in de negentiende zouden worden. In navolging van de oudheid was het ongeklede lichaam in de beeldhouwkunst normaal en in de schilderkunst zeer populair, terwijl in de dichtkunst menigmaal een boezem werd bezongen. Ovidius had in zijn Metamorfosen beschreven hoe diezelfde Pan de najade Syrinx belaagde. Veel schilderijen uit de zeventiende en achttiende eeuw werden door dit verhaal geïnspireerd.
DAB
Literatuur:
D.A. Berents, De blote borsten van dominee Sanderus, in: De Biltse Grift maart 2023.
Koddige Olipodrigo zijnde een banket of na-gerecht van allerley snaakachtig rijmtuig, Amsterdam 1654.
P. Minderaa, ‘De Knipzang’, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 79 (1963).
De Nieuwe Hofsche Rommelzoo, gedischt voor de laatdunkende knip-rymers en rymerzen, z. pl. 1655.
K. Porteman en M. B. Smits-Veldt, Een nieuw vaderland voor de muzen, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1560-1700, Amsterdam 2008.