Op 1 maart 1815 kwamen de schoolopzieners (onderwijsinspecteurs) van het voormalige departement van de Zuiderzee naar het huis van de Westbroekse burgemeester Van Ketel, het buiten Zorgvliet aan de Vecht. Daar wilden ze als lid van een commissie waarin ook de Westbroekse kerk vertegenwoordigd was, een reeks kandidaten het verplichte examen voor het ambt van schoolmeester afnemen. Dat examen zou bepalen wie benoemd zou worden. [Schoolmeester voor de klas, Warnots, naar Johann Peter Hasenclever, 1851. Rijksmuseum Amsterdam.]

 

De Westbroekse kerk verliest zijn invloed bij benoemingen van een schoolmeester

Negen sollicitanten waren de ochtend van de examendag al ten huize van de predikant geweest. De functie van schoolmeester was immers gekoppeld aan die van koster-voorzanger-lezer in de kerk. De kandidaten voor het schoolmeestersambt moesten niet alleen bij de genoemde opzieners hun schoolmeestersexamen afleggen, maar daarnaast voor de kerkenraad hun zang- en voorleeskwaliteiten demonstreren. De benoeming in een dubbelfunctie leverde echter problemen op

De Westbroekse predikant Van Wezel was  uitgenodigd voor de bijeenkomst op Zorgvliet. Hij kwam echter niet opdraven. De reden daarvan werd duidelijk in een  brief van de dominee en vijf leden van de Westbroekse kerkenraad aan de opzieners. Die kwam nog voor het examen begon binnen bij de examinatoren op huis Zorgvliet. De heer van Westbroek Willem René van Tuyll van Serooskerken (1743-1839) had zijn keuze voor de nieuwe schoolmeester – voorzanger  al gemaakt, nog vóór het examen was afgenomen: Lambertus Bruckman, ‘ondermeester te Zuilen’ .  De Westbroekse kerkenraad volgde die keuze en vond Bruckman zeer geschikt als schoolmeester-koster-voorzanger-lezer van de kerk.

Bruckman liet – overtuigd van zijn benoeming als schoolmeester, koster, voorzanger, lezer en doodgraver – de ochtend van het examen een brief lezen  aan zijn mede sollicitanten waaruit bleek, dat zijn benoeming al in kannen en kruiken zou zijn. Prompt trokken twee van de negen kandidaten zich terug, wat later gevolgd door een derde. Doorgaan leek hen zinloos, de post was immers toch vergeven?

Het liep anders en het voornemen van kerkenraad en de heer van Westbroek werd niet gerealiseerd. Burgemeester Van Ketel en de opzieners grepen in en Bruckman kreeg te horen, dat hij in een eerlijke procedure gewoon met de overgebleven andere vijf kandidaten aan het vergelijkende examen mee moest doen.

De benoeming van de schoolmeester was sinds de Onderwijswet van 1806 immers niet meer aan de kerk voorbehouden, maar aan de staat, op voordracht van de schoolopzieners van het district waar Westbroek toe behoorde. Toen de kerkenraad doorkreeg dat zij het alleenrecht niet meer had bij de benoeming van de Zuilense ‘ondermeester’ in zijn dubbelfunctie voor school en kerk, besloot zij de benoemingsprocedure  van een  koster-voorzanger-lezer aan zichzelf te houden.  Mocht Bruckman alsnog ook tot schoolmeester  worden benoemd dan zou hij , en hij alleen hij, de dubbelfunctie krijgen. Over andere kandidaten wilde het kerkbestuur  niet praten.

 

De voortgang en uitslag van het examen

De zes overgebleven sollicitanten werden door de opzieners uitdrukkelijk geïnformeerd dat de jaarwedde voor het schoolmeestersambt slechts 175 gulden was, niet de 200  gulden die voor de  dubbelfunctie gold.  Gerechtsheer Van Tuyll van Serooskerken liet vervolgens uitdrukkelijk weten dat de sollicitatieprocedure moest worden voortgezet ‘alsof er geen heer van Westbroek was’ en de zes overgebleven kandidaten konden het examen afleggen.

Uiteindelijk werd niet Bruckman, maar Martinus van Noort benoemd, onderwijzer te Wadenoyen. De het proces-verbaal van het examen werd naar de gouverneur van de provincie Utrecht gestuurd. Die stuurde dit met de aanbeveling  voor Van Noort naar Den Haag om de benoeming door het departement van Onderwijs formeel te laten maken. De examenuitslag staat hieronder afgebeeld.

 

Een arm dorp en een dure schoolmeester

Schoolmeester Van Noort blijkt in de bronnen in 1817 alsnog te functioneren als schoolmeester-koster-voorlezer-voorzanger-doodgraver. Dat leverde hem op dat moment naast de reguliere 150 gulden voor zijn schoolmeesterschap nog eens 65 gulden op. Deze cijfers zijn te vinden in de Staat van inkomsten van de schoolonderwijzers te Westbroek opgesteld door burgemeester Ketel en ondertekend door Van Noort op 3 augustus 1817.  In het stuk wordt gevraagd om extra steun van de landelijke overheid omdat het dorp de schoolmeester financieel nauwelijks kon onderhouden. De veenderij liep af en het land stond de helft van het jaar onder water. De arbeiders hadden het zwaar en de welvaart ‘verminderde zichtbaar’ meldde Van Ketel.

Voor de inhoud van het examen van 1 maart 1815 klik HIER.

AD

Bron:

Utrechts Archief, toegang 318, schoolbesturen in de provincie Utrecht, nr. 3: Archief van de Commissie van onderwijs in het departement van de Zuiderzee. Ingekomen en minuten van uitgaande stukken, 1811-1815, 35. Westbroek, 1815.]

 

De hiervoor genoemde examenuitslag.