Het kleine dorp De Bilt kreeg in de Franse Tijd te maken met een vloed aan militairen die door het dorp trokken, langs de Dorpsstraat/Steenweg, onder meer vanuit Zeist en Amersfoort naar Utrecht of omgekeerd. Soms bleven ze er want inkwartieringen waren aan de orde van de dag. [Officier toont een boer een bewijs van inkwartiering, Hippolyte Bellangé, 1823. Rijksmuseum Amsterdam.]

 Meer informatie

De Bilt met zijn bevolking van omstreeks duizend personen, lag aan een belangrijke doorgaande weg, de Steenstraat of huidige Utrechtse weg. Daarlangs trokken met name in oorlogstijd hele stoeten militairen.  In oktober 1797 was de Eerste Coalitieoorlog afgelopen (tussen het revolutionaire Frankrijk en een groot Europees bondgenootschap). Nederland deed daaraan mee,  eerst tegen Frankrijk, sinds 1795 samen met dat land. De Tweede Coalitieoorlog, waaraan Nederland ook meedeed, begon in de lente van 1798. Er waren in die tijd veel militairen op de been.

Daarmee  kreeg de Biltse bevolking wel heel direct te maken: als gevolg van heel veel inkwartieringen: soms voor enkele dagen maar in één geval zelfs een half jaar. Het ging om grote aantallen: een enkele keer ruim vierhonderd man. Soms was er zelfs sprake van bijna duizend man, een dreiging die werd afgewend.  In alle gevallen ging het ook om grote aantallen paarden die moesten worden gestald en gevoed.

De Bilt telde zo’n tweehonderd adressen, woningen, boerderijen en landgoederen. Daaruit koos het gemeentebestuur bij de aanwijzing van Biltenaren die hun verblijf, bedrijf en stallingen ter beschikking moesten stellen. In de notulen van de vergadering van het Biltse gemeentebestuur uit 1797-1798 is daar veel over terug te vinden.

Op 13 oktober regelde het gerechts- of gemeentebestuur inkwartiering  voor zeventien officieren en 412 man, ondergebracht  bij meer dan honderddertig Biltenaren, voor een verblijf op 21-22 oktober 1797.

Op 20 november 1797 kreeg het Biltse bestuur bericht van de generaal-majoor Van Boucop dat met spoed karren, wagens en adressen voor inkwartieringen geregeld moesten worden voor het derde bataljon van de ‘2e  halve brigade’ van luitenant-kolonel Pitcairn. De zaak moest al in orde zijn voor 21-22 november 1797. Ruim zestig Biltenaren moesten zes officieren en 131 manschappen onderdak bieden.

Op 6 december 1797 werd onderdak en voeding gevraagd voor 93 Man en 156 paarden, onder  te brengen bij  ruim veertig Biltenaren. En niet voor één dag. Men leest  ‘deesen manschappen en paarden zijn bij de boeren gecantonneerd [ingekwartierd] geweest tot den 1 juni 1798.’

Op 7 december 1797 werd dit alles het gemeentebestuur te gortig en het zond een brief aan het gewestbestuur in Utrecht. Was men niet al tijde van het ‘ancien régime‘ van stadhouder Willem V geconfronteerd geweest met de gevolgen van  troepenverplaatsingen van buitenlandse huursoldaten  die in het dorp moesten worden ondergebracht? Men leest in de notulen van het gerechtsbestuur:

 

Wij voelen ons verplicht ter kennisse van Ulieden te moeten brengen, dat wij als leggende aan de ordinaire marschroute geduurig zijn belast geworden met inquartieringen van marcheerende troepen. Dat dezelve zeer vermeerdert zedert de omwenteling in anno 1787 en allermeest in de 5 laatste maanden van den jaaren 1794, zoo van de Hollandsche, Engelsche Hessische als Hanoversche en zedert de jongste revolutie diversche reizen van Fransche en Nationale troupes.’

 

De maat was vol, zeker toen het volgende ter kennis van de lokale bestuurders kwam (te lezen in dezelfde brief) :

Wij vinden ons thans weder geoccupeert met [moeten onderbrengen] 936 Fransche militairen en 156 paarden, die na bekome informatie eene onbepaalde tijd alhier verblijven zullen en zijn dus buiten staat om doortrekkende troepes quartier te bezorgen’.

Het bestuur vroeg: kunnen troepen niet in Oostveen of Maartensdijk  worden ingekwartierd? Daar hebben de inwoners  immers geen last van een overmaat aan inkwartieringen! Door de gunstige ligging van dat gerecht bleef, zo meende het Biltse gemeentebestuur, Maartensdijk buiten schot. Oostveen/Maartensdijk bevond zich immers in de voor dat gerecht gunstige positie niet aan een grote doorgaande weg als de Steenstraat te liggen.

Kennelijk had het gewestbestuur in Utrecht begrip, want op 1 januari 1798 lezen we in de  notulen: ‘gelukkig bent u bezig ons te ontlasten’.

 

AD

 

Bron: Regionaal Archief Vecht en Venen, toegang 0995 Archief van het Gerecht Oostbroek en De Bilt c.s., 1655-1810 (1811), nr. 2 resolutieboek van de vergaderingen van het gerecht (1797-1799).