Toen de Franse generaal Pichegru op 16 en 17 januari 1795 de stad Utrecht had bezet, kreeg het gewest Utrecht een nieuw, revolutionair bestuur, waarin de steden waren vertegenwoordigd. Ook het bestuur van de dorpen moest democratischer gemaakt worden. In De Bilt leidde dat tot een gemeentebestuur waarmee de kiezers het niet eens waren. Afbeelding: de vrijheidsboom op de Neude in Utrecht, Cornelis Hoevenaar, Het Utrechts Archief.
De meeste dorpen, en ook De Bilt, werden bestuurd als ambachtsheerlijkheid. Daarbij bezat een ambachtsheer als eigendom het recht om de schout en schepenen te benoemen, die tegelijk bestuurlijke taken vervulden. Dat was absoluut ondemocratisch. De schout en de secretaris van het gerecht van De Bilt waren in de praktijk juristen die in Utrecht woonden. Bij de oprichting van de Bataafse Republiek (1795 – 1806) werden de heerlijke rechten van de ambachtsheer echter afgeschaft. In De Bilt raakte de ambachtsheer Mr. Floris Petrus van Ewijck dus zijn benoemingsrechten kwijt.
In de dorpen van het gewest Utrecht stelden sociëteiten of ‘leesgezelschappen’ van patriottische, Fransgezinde inwoners een revolutionair comité in, dat de zittende schout en schepenen verving door een ‘provisionele municipaliteit’, een voorlopig gemeentebestuur. Dat was een nieuw college van schout en schepenen, van wie men mocht aannemen dat zij revolutionair en democratisch waren. Men meldde die vervangingen vervolgens aan bij het nieuwe provinciebestuur, de ‘provisionele representanten’, die er gewoonlijk mee instemden.
Over het begin van 1795 ontbreken de bronnen in De Bilt, dus we weten niet precies hoe dit proces daar heeft plaatsgevonden, maar ook daar werd de oude schepenbank ‘geremoveerd’, dat wil zeggen afgezet en vervangen door een nieuwe. Het verzoek om ook de schout en de secretaris van het gerecht te vervangen, werd echter niet ingewilligd. Blijkbaar wilden de provinciebestuurders dat de deskundigheid en de continuïteit gewaarborgd bleven. De schout, Louis de Koff, was in 1789 door ambachtsheer Van Ewijck benoemd en bleef aan tot oktober 1796.
Het platteland was conservatiever dan de steden en in vele dorpen protesteerden de inwoners tegen het nieuwe bestuur. Vaak beschadigde men de vrijheidsboon die revolutionaire burgers in het dorp hadden opgericht. In De Bilt vond op 3 maart over de wijziging een stemming plaats door de stemgerechtigde leden van de burgerij. Daarbij stemden 35 burgers tegen de vervanging van de schepenen en slechts één voor, de dagloner Jan Staal.
De gedeputeerden van het provinciebestuur, patriottische heren die geen ondermijning van de revolutie en van hun machtsbasis wilden, besloten op 11 april om niet naar de stemming te luisteren en de recent benoemde schepenbank in functie te laten. Ook een beroep op het gehele college van representanten haalde niets uit.
In oktober 1796 besloot het provinciebestuur echter dat de inwoners van de dorpen wel zelf hun schout en schepenen mochten kiezen. Stemgerechtigden moesten echter vooraf verklaren dat ze trouw waren aan het provinciebestuur. Zo wilde men ervoor zorgen dat er alleen aanhangers van de Bataafse Republiek als bestuurders en rechters werden gekozen. Ook in De Bilt werd zo’n verkiezing gehouden, maar het is niet duidelijk wanneer.
Van de zeven schepenen die op 3 maart 1795 door een revolutionair comité waren aangesteld, werden er in januari 1797 vier vervangen, terwijl de andere drie aftraden in november van dat jaar. In april benoemde men Christiaan de Graaf, notaris uit Utrecht tot schout. Hij was al eerder in 1787 door Van Ewijck tot secretaris van het gerecht benoemd en was dus een vertegenwoordiger van het oude bestuur. In feite werd hier de gewoonte gevolgd om een vakbekwame jurist uit Utrecht te benoemen.
DAB
Literatuur:
Damsté, H., Oostbroek en De Bilt c.s., Stichtse Historische Reeks 4, Zutphen 1978 p. 59-61, 89 – 95.
Voor de stemming in De Bilt zie vooral: