De medicus dr. J.F. van Hengel (1811-1892) vroeg in de late negentiende eeuw aandacht voor de slechte gezondheid van veel boeren en arbeiders in Maartensdijk en Hilversum. Hij is hier afgebeeld op een Plaquette op de gevel van Kerkbrink 18 (Foto AD).
De gezondheidstoestand van veel inwoners van Maartensdijk was matig. Tussen 1880 en 1886 was er een aantal gevallen van difterie en dysenterie; misschien hadden ze te maken met het smerige drinkwater. In 1883 berichtte de inspecteur van het geneeskundig staatstoezicht, Verspijck:
Reeds vroeger is door mij medegedeeld, dat het drinkwater in Uwe gemeente over het algemeen slecht en nadeelig voor de gezondheid van de gebruikers (is en heb ik] geweezen op de noodzakelijkheid dat daarin werd voorzien. Een ingesteld scheikundig onderzoek had mij dit geleerd en een onlangs ontvangen schrijven van den geneesheer Dr. van Hengel die gedurende eenigen tijd als geneeskundige praktijk uitgeoefend heeft [Van Hengel was in feite “waarnemend gemeente-geneesheer, met vergoeding van reiskosten”, zonder salaris], bevestigde (dat hij waarnam) dat door uitwassching van eene wond met drinkwater … eene aderontsteeking ontstaan (was) … Indien het water zoo nadeeligen invloed uitoefent bij eene eenvoudige aanraking, hoeveel te grooter moet het nadeel niet zijn, wanneer het voortdurend wordt gedronken.
In hetzelfde jaar werd op verzoek van de burgemeester een onderzoek ingesteld naar de ‘reinheid, die zeer veel te wenschen overliet.’
Van Hengel was niet zomaar een arts: hij stond bekend als de medicus die in Nederland de noodklok luidde over de ongehoord slechte gezondheid van zeer vele fabrieks- en plattelandsarbeiders. Waarschijnlijk naar aanleiding van bovengenoemde brief veranderde er wel iets in Maartensdijk: In 1883 werd er op het schoolplein een motorpomp geplaatst voor water. Men leest in de gemeenteverslagen nadien jaar in jaar: ‘De motorpomp staande op het schoolplein voorziet in eene grootte behoefte en levert zeer goed drinkwater.‘
Ook de huisvesting van de dorpelingen was niet best. Van Hengel informeert ons daarover in zijn ‘Geneeskundige Plaatsbeschrijving van Gooiland‘, waarin hij mogelijk ook uitging van Maartensdijkse toestanden. Hij schrijft over het lot van baby’s in arme milieus. Om de verzekeringspremie van begrafenisfonds te incasseren liet men nogal eens zuigelingen zonder meer doodgaan. Van Hengels vermoedde dat men soms opzettelijk een handje hielp bij het sterven. Hij schreef over deze arme kinderen:
Schreeuwt het kind van een arme dan krijgt het de flesch, en helpt dit dan niet, dan krijgt eene prop in den mond geduwd. De dot bestaat uit een lapje katoen of linnen, waarin de moeder een stukje uitgekauwd brood met wat suiker doet: daaromheen wordt vervolgens het lapje geslagen dat daarna met een draad vastgebonden wordt. Zulks een moorddadig ding draagt den naam van Keesje, dotje, poppie of lurkie … Het kind is (de eerste zes maanden) alleen om gedoopt te worden eens buiten de deur geweest en is sedert dien dag steeds in de woonkamer mat haar bedorven lucht te vinden.‘
AD