Het winterlandschap van Avercamp werd gemaakt omstreeks 1608 (Rijksmuseum Amsterdam). Het geeft een landschap weer, zoals Van Haestrecht dat zeventien jaar eerder bij Abcoude moet hebben gezien. Zijn gedrag in de winterse kou viel in de barre winter van 1591 de secretaris van het dorp Abcoude op.

 

Meer informatie

In maart 1591 was het streng winterweer in Europa. In het begin van die maand was de Sont door het ijs niet bevaarbaar. De kou rukte op naar de Nederlanden en bereikte zelfs het diepe zuiden van Frankrijk.  In deze tijd treffen we de ex-pastoor in Abcoude aan, waar hij de secretaris van dat  dorp assisteert bij de zoektocht naar verdwenen goederen. Van Haestrecht liep de plaatselijke kroegen af en bezocht schippers van wie de schepen in het ijs vast zaten met de vraag of zij daar meer van wisten.

Het is een opvallend briefje, dat te vinden is in het archief van de ex-pastoor, waarin de Abcouder secretaris getuigt, dat Van Haestrecht heel erg zijn best had gedaan. Mogelijk wilde de ex-pastoor door de Abcouder secretaris een lovende brief te laten schrijven, een wit voetje halen bij het Utrechtse gewestbestuur. Dat bestuur, de Staten,  had immers de uitoefening van de katholieke eredienst verboden. Van Haestrecht moet gehoopt hebben, dat hij zijn werk als geestelijke mocht voortzetten en dat men zijn activiteiten oogluikend zou tolereren.

De ex-pastoor kon een aanbeveling wel gebruiken. Het jaar daarvoor, in de lente van 1590, was hij in opspraak geraakt. Hij was ervan beschuldigd, dat hij hem niet toekomend geld uit de Westbroekse kerkkas had gekregen. Het zou gaan om acht gulden (ruim 150 euro aan koopkracht nu). Kerkmeester Dirck Peterss. voelde zich geroepen tegen de kwaadsprekers in te gaan en de beschuldiging  te weerleggen. Hij deed dat in een officiële verklaring van 10 mei 1590, die ook terug te vinden is in het archief van de ex-pastoor.

De tekst van het stuk van 1591 luidt:

‘Ick onderschreven secretaris tot Abcoude attestere lgetuig] mit dezen dat  h[eer] Henrick pastor in Westbroeck alhyer geweest ende hielp neffens myn denselve. Ende denselve by syn selve grote  diligentie [inzet] gedaen omme te vernemen in alle herberge ende aen alle schippers die hyer bevroren lagen,  […] [bij] Abcoude […] offer gheen goedt en was dat tot Wageningen thuys soude hooren ende heeft hyer […] zyn devoir wel naerstelyck gedaen [heeft zich hiervan gewetensvol gekweten].’ [maart  1591, w.g.  Melis van Paddenburch]

Dirck Peterss. schreef:

‘Ick Dirck Peterss, woonende inde Westbroeck verclare by manire [van] waerheyt, dat h[eer] Henrick van Haestrecht pastoor noyt van my ontfangen heeft enige pen[ningen] van des kerckm[eeste]rs wegen ofte my om gelt gevraecht heeft daeromme die hem nae seggen van my acht gulden ontfangen te hebben seggen min  dan die waerheyt,  t welck ick presenteere des requirant [vanwege Haestrecht]  synde met dese te accorderen o[o]rkont myn naem hyer onder geset [omdat dit klopt onderteken ik het men mijn handtekening] opten 10en meye [15]90 bij mij Dirck Peterss.’

Voor het vervolg van deze reeks over het archief van de Westbroekse pastoor Hendrick van Haestrecht klikke men DEZE LINK  aan. Om terug te gaan naar het begin van deze reeks klikke men DEZE LINK aan

AD

 

Literatuur:

Utrechts Archief, toegang 223, Kapittel van Oudmunster, nr. 2716-1

Spring naar toolbar