Afbeelding: Links de Westbroekse watermolen aan de Nedereindse Vaart, bij Oud-Zuilen. De voorgangers van deze molen werden  in 1650 en 1684 gebouwd om een betere afwatering van de polder Westbroek te krijgen. (Utrechts Archief, beeldbank nr. 16931, foto van omstreeks 1920).

 

Meer informatie

 

Op de site van het Utrechts Landschap leest men:

De molen dateert uit 1753. Zijn voorganger uit 1650 stond veel dichter aan de Vecht, maar werd in 1743 verplaatst omdat de paarden van passerende rijtuigen en trekschuiten onrustig werden van de rond maaiende wieken. Een mooi verhaal wil dat zelfs de kasteelheer van Slot Zuylen daardoor eens met rijtuig en al de Vecht in reed.’

Onderzoek door onlinemuseum in het archief van de Westbroekse geërfden [216 UA 3726] gaf een ander beeld en andere feiten.

In  december 1650 besloten de geërfden van Westbroek – de grondeigenaren van de polder – tot de aanbesteding van de bouw van een molen, om het water van de polder Westbroek beter te kunnen lozen via de Nedereindse Vaart.  De molen werd gerealiseerd bij de Vecht, bij een doorsnijding van de dijk ‘tussen het land van het Cecilia-klooster en dat van rentmeester Van Royen’. Hij voldeed kennelijk niet, want In 1682 stelden de geërfden vast , dat er een andere molen op een betere plek moest komen. (Onbekend is waar exact.) Deze conclusie werd in maart 1684 nog eens bevestigd. De Staten van Utrecht gingen ermee akkoord, dat voor de bouw van een nieuwe molen twee leningen werden uitgeschreven, van respectievelijk 2.000 en 2.500 gulden. Aflossing en rente werden bekostigd door de grondeigenaren van de polder jaarlijks anderhalve gulden per morgen  (iets minder dan een hectare) te laten betalen. (De polder was bijna 1.600 morgen groot, een kleine 1500 hectare). De meester molenmaker Van Bramen kon aan het werk en in 1685 werd Gerrit Gysbertsz. als molenaar aangesteld. Voor zijn jaarlijkse verdienste – 80 gulden – moest hij ook de sluis bij de molen bedienen.

 

Ruim een halve eeuw later bleek ook de plek van 1685 niet meer te voldoen. We lezen in een document van 20 oktober 1742, dat de geërfden hadden moeten vaststellen dat bij de Westbroekse molen aan de rivier de Vecht ‘ongelukken […] [met] rijtuigen voorkwamen.’ Het ‘was des winters en bij tijden [zo] dat de kleyweg onbequaam is om te rijden langs de selve [Vecht] [om te] passeren en [er waren] sedert eenige tijd verscheide [ongelukken] […] voorgevallen.’ Er  werd vastgesteld dat de geërfden geen geld hadden om verplaatsing van de molen – van de plaats ‘waar deze sedert onheugelijke tijden had gestaan’ naar een betere plek – te bekostigen. Die kosten waren begroot op 3.000 gulden. Aan de Staten werd steun gevraagd en een nieuwe plek gezocht.

 

Bij dit alles werd met geen woord gerept over het gevaar van maaiende wieken of een te water geraakte heer van Zuilen, hoewel het niet uitgesloten is dat de heer van Zuilen inderdaad bij de molen te water is geraakt. Wel lezen we, in een stuk van een paar maanden later, over het gebrek aan capaciteit van de molen om water af te voeren bij stortregens en zware buien.

 

In februari 1743  onderzocht de Maarssense timmerman Sluis wat er zoal moest gebeuren aan en bij de molen.  De maand daarop werd het voornemen bekend gemaakt om de verplaatsing aan te besteden. Er moesten nieuwe fundamenten en een molenvliet komen. In 1744 gaven de Utrechtse  Staten  een subsidie van 2.000 gulden ter bestrijding van de kosten, die toen opgelopen bleken te zijn tot 5.300 gulden. De molen werd vervolgens verplaatst.

 

Daarmee was de zaak bepaald niet afgerond. In een stuk van 2 september 1752 in het archief van de geërfden lezen we, dat een deurwaarder was gemachtigd, om aanzegging te doen aan de aannemer  Jacob Schalij, ‘wonende aan den doorslach’ en aan Johannes van Zijl die borg voor hem stond, dat op 2 september met het werk aan de nieuwe molen begonnen moest worden. Schalij zou het werk op 16 december 1751 hebben aangenomen. De in gebreke gestelde aannemer speelde de  vermoorde onschuld toen de deurwaarder bij hem langs ging.  Hij vertelde dat hij in de veronderstelling te hebben geleefd dat een andere aannemer het contract op zich had genomen.

Mogelijk is de nieuwe molen er inderdaad gekomen. Maar daarover wordt in het archief van de Westbroekse geërfden niet meer gerept. Maar dat de molen van nu een andere voorganger had dan die van 1650 is wel duidelijk. Voor de volgende post in de reeks het archief van Westbroeks geërfden klik men HIER.

AD

Uit het archief van de geërfden: hun vertegenwoordigers gaan op onderzoek uit naar de nieuwe plaats voor de Westbroekse molen.

Spring naar toolbar