Hier is keizerin Mathilde (1102-1167) afgebeeld. Zij was de echtgenote van keizer Hendrik V (1181 of 1186-1125). Mathilde gaf het document uit, dat de officiële erkenningsdatum van het klooster Oostbroek bevatte: 14 maart 1122. (De afbeelding komt uit een Geschiedenis van Engeland door monniken van het klooster St. Albans, uit de vijftiende eeuw, te vinden in de British Library).
Hieronder ziet men een tekst uit een vroeg-zestiende eeuws oorkondenboek van de abdij Oostbroek (Utrechts Archief). Het is een afschrift uit 1346 van de door Mathilde in Utrecht gegeven schenkingsoorkonde van 1122.
Men leest in de regels 10 tot 14 de volgende tekst:
Martyris in loco, qui dicitur Oistbroick, a quibusdam militibus conversis inchoatum est, regalis clemencie munificentia aliquid supplementum apponere decrevimus. Totam igitur paludem illam Oistbroick et terram adjacentem. Que vulgari sermone appellatur vene cum censu, decimis et justiciis in perpetuam possessionem.
Vertaald betekent dat:
[hebben wij (Mathilde) het volgende besloten:] om met koninklijke welwillendheid [aan het nog jonge klooster], dat ter ere van de heilige Moeder Gods en de heilige martelaar Laurentius is opgezet door een paar bekeerde ridders, op een plaats die Oostbroek wordt genoemd, ter ondersteuning een aantal zaken te schenken. Zo dragen wij aan het voornoemde klooster in eeuwigdurend bezit het gehele moerasgebied Oostbroek en het aangrenzende grondgebied over. Een gebied dat in de volksmond ‘vene’ wordt genoemd, met het recht van cijnsheffing, tienden en overheidsgezag.’
Deze oorkonde is niet alleen slechts in afschrift overgeleverd, hij vertoont ook aantoonbaar gebreken. Op 14 maart 1122 was keizerin Mathilde immers samen met haar echtgenoot Hendrik V niet in Utrecht en omgeving, maar in Duitsland. Pas twee weken later trok ze naar Utrecht, waar op 14 mei het Pinksterfeest werd gevierd. Mogelijk moeten we dus 14 mei lezen als datum waarop dit document werd uitgegeven.
In de oorkonde is overduidelijk sprake van het ‘jonge klooster’ (novellum monasterium). Dat houdt in, dat het al bestond voor Mathilde de schenking deed. Er is in een vervalste bron (waarvan verwijzing naar het jaar 1113 juist zou kunnen zijn) sprake van het jaar 1113. In dat jaar zou het klooster al bestaan kunnen hebben. In de vroege zeventiende eeuw noteerde de oudheidkundige Aernout van Buchel in zijn Monumenta, dat de abt Ludolf toen Oostboek gesticht zou hebben (Zie: Ludolf, de eerste abt van Oostbroek). Aan het eind van de zeventiende eeuw drukte Matthaeus in zijn Analecta de tekst van een oorkonde die uit het jaar 1113 zou stammen, af. Daarin leest men:
Ludolf, door Gods Genade de eerste abt van de gemeenschap van de heilige Laurentius in [het klooster] Nieuw Bethlehem [Oostbroek][..] Nadat ik tot abt was gekozen en uit Vlaanderen was geroepen, ben ik naar deze plaats toegekomen. Ik nam mijn halfzuster van moeders zijde met me mee, die [als non] aan God als bruid was toegewijd.
(Foto AD)
De door Matthaeus uitgegeven tekst is die van een afschrift uit 1231. Anderhalve eeuw na Matthaeus, in 1849, besteedde N. Kist uitvoerig aandacht aan deze oorkonde. Weer elf jaar later drukte J.J. de Geer het document af in zijn Oorkonden betrekkelijk tot de Abdij van St. Laurentius. In de twintigste eeuw ontstond twijfel over de echtheid. De historicus Oppermann stelde vast, dat het document een falsificatie was. Een motief voor de vervalsing kan zijn, dat Oostbroek met dit document de ondergeschikte rol van Vrouwenklooster wilde benadrukken. Het klooster Oostbroek meende, zeker nog in 1231, dat Vrouwenklooster onderhorig moest blijven. De vervalsing van het jaartal lijkt echter minder voor de hand te liggen.
Een ander opgevoerd jaartal voor Oostbroeks begin is 1121. Het wordt genoemd in de kroniek van Jan Beke (Johannes de Beke of Beka) uit de veertiende eeuw. We lezen daarin: ‘Want in den jaer ons Heren m c xxi (1121) so stichte dese voerseide bisscop [Godebald] een clooster in enen broeclande daert eenlic was, van moniken ende van nonnen tot Oestbroec in die ere Mariën der ewigher maghet ende sunte Laurens des hoghen martelaers.’
Hoe het ook zij, onomstreden is het stichtingsjaar van Oostbroek dus bepaald niet. We hebben immers geen hard bewijs voor een duidelijk gedateerd begin van de bouw van het klooster of de voorganger ervan. Lokale historici plaatsen het ontstaan van deze kloosterorganisatie bij Oostbroek in de jaren vóór 1122. Vondsten op het terrein van Oostbroek wijzen op bebouwing in het vierde kwart van de elfde eeuw, zo beweert K. Beesemer, oud-wethouder van De Bilt. Mogelijk is de groei van het klooster een geleidelijk proces geweest dat wellicht vanaf de late elfde eeuw of mogelijk vanaf 1113 tot 1122 zijn beslag kreeg. Zekerheid is er echter niet.
AD
U bevindt u op de Rondleiding over de kloosters in De Bilt. Voor het vervolg klik HIER.
Literatuur:
N.C. Kist, De oudste oorkonde der abdij van Oostbroek. In: Nederlandsch Archief voor Kerkelijke Geschiedenis (9, 1849) 31-48;
J. van der Heijden, Hoe oud is De Bilt? in: De Biltse Grift, december 1996, pp 2-5;
A. Doedens, Over de ‘oudste oorkonde’: Bilts begin in 1113?, in: De Biltse Grift, juni 2008, pp. 34-50;
E. Drees, Het ontstaan van de Biltse kloosters. Reactie op het artikel van Anne Doedens’, in: De Biltse Grift, september 2008, pp. 66-76;
M. v.d Vrugt, Negenhonderd jaar De Bilt, in: De Biltse Grift, 22e jg. nr. 1 (maart 2013) 2-5.