Het gemeentelijke ambt van doodgraver en bidder of groefbidder werd aan het einde van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw in De Bilt bekleed door leden van de familie Bosch. Hierboven zien we de doodgraver afgebeeld door Jan Luyken in 1694.
Meer informatie
De ambachtsheer van Oostbroek en De Bilt had het recht om mensen in verschillende ambten te benoemen. Hij kreeg daarvoor een jaarlijks bedrag (verpachting of recognitie) of een bedrag ineens voor het levenslang bekleden van het ambt. Degene die de functie vervulde, werd dan door de gemeente of door particulieren betaald voor zijn werk. Een van die ambten was grafbidder en doodgraver.
De doodgraver was degene die het graf groef en ook weer dichtmaakte. De doodbidder of aanspreker had als taak om langs de huizen van het dorp te gaan en de nabestaanden op de hoogte te stellen van iemands overlijden. Daarbij liep hij in een stemmig zwart rouwkostuurm en droeg hij een zwarte hoed. De mensen die in deze professie werkten, werden ook wel kraaien genoemd.
In 1674 en in 1684 werd in de Bilt als doodgraver genoemd Jan Aelbertse Bosch. Van 1717 tot 1726 was het ambt in handen van zijn broer Tijmen Aelbertse Bosch. Op 17 augustus 1726 verkocht ambachtsheer Antoni Keppel het ambt aan diens zoon Jan Tijmenszoon Bosch.
Jan was net als zijn vader herbergier in Het Wapen van Schotland. In 1732 verkocht hij de herberg aan Daniel Alexander Keppel, op voorwaarde dat hij en zijn gezin er mochten blijven wonen. Jan Bosch overleed in 1744 en het is niet duidelijk, wie hem opvolgde. In 1801 werd Pieter van Diepeningen in de stukken genoemd vanwege zijn werk als groefbidder. Daarnaast was hij koster en schoolmeester en voorzanger.
DAB
Literatuur:
Damsté, P. H., Oostbroek en De Bilt c.s., Stichtse Historische Reeks 4, Zutphen 1978. p. 37, 38, 65.
Brown, H., De Nederlanden – Karakterschetsen, Kleederdragten, Houding en Voorkomen van verschillende standen, herdruk Kruseman 1980.