Op drie november 1463 sloten een aantal rechthebbenden op een gebied tussen het huidige Maartensdijk en Hollandsche Rading een overeenkomst. Het waren de domproost en het kapittel van de Dom (het kerkbestuur), het Duitse Huis (de Duitse Orde), de kapittels van Oudmunster, de St. Marie, de St. Catharijne, en de kloosters Oudwijk en St. Servaas in de domstad en de ‘lantghenoten van den Oestveen’. (Utrechts Archief, inv. 221, kapittel van St. Marie nr. 1172.)
In deze acte is sprake van gebied in Oostveen, lopend tot Drinschoten (Trenscote, Drynscoten). Oostveen was het gerecht of de bestuurseenheid die het oostelijkste deel van het met de Vecht verbonden ontginningsgebied besloeg. Het liep vandaar tot aan de grens met Holland, bij het Gooi. Al in 1164 had het bestuur (de proost en het kapittel) van de Domkerk Oostveen als leen van de Utrechtse bisschop gekregen (“in protectione et iustitia Sancti Martini”.) Het woord Oostveen duidde vanaf de late middeleeuwen ook op de nederzetting, het gehucht en het dorp en later de gemeente Maartensdijk. Maartensdijk werd in 1555 een zelfstandige parochie. Drinschoten is het bosgebied ten noorden van Westbroek en Maartensdijk. De naam verwijst waarschijnlijk naar drie hoogtes in het landschap bij Hollandsche Rading, uitlopers van het Gooi: de Hoorneboegse hoogte, de Zwarte en de Bosberg. Daar hield het veenlandschap op en dus ook de mogelijkheid om turf te winnen.
In de oorkonde is sprake van de opraaiing van ‘de overste twee tienhoven’, twee gebieden van tien hoeven in het noorden van Oostveen. Opraaien betekent hier kennelijk in kavels verdelen om te gaan exploiteren en vervenen. In Utrecht was een hoeve 20 morgen groot, of 20 maal 0,848 hectare. Het ging dus in ieder geval in totaal om een fors gebied van omgerekend 34 hectare. Het woord hoeve kan echter ook betekenen een stuk te ontginnen land van 112-113 meter breed en 1250 meter lang. De in 1463 uitgegeven stroken veen, waarschijnlijk van elkaar gescheiden door sloten, moesten een breedte hebben van 8,5 gaarden of roeden, of in totaal 32 meter, per ontginningseenheid of hoeve dus vier kavels met een lengte van 1,25 kilometer. Ze liepen van zuid – een punt ten noorden van het huidige dorp Maartensdijk – naar noord, de grens bij Hollandsche Rading
In de overeenkomst wordt vastgelegd, dat de contractanten gezamenlijk het gebied ‘van boven naar beneden’ in exploitatie zullen brengen. Door een partij tijdens de vaststelling van de kavels geleden verlies aan grond zou aan het eind door alle contractanten van de ‘tienhoeven’ worden gedragen, de schade eerlijk verdeeld. Wie geen veengrond kreeg, zou schadeloos gesteld worden. Het patroon stond echter vast: de breedte per kavel was en bleef van 32 meter. Inbreuken op het bezit van de contracten zouden gezamenlijk worden aangepakt.
Als men de gehele acte in transcriptie wil lezen klikke men aan: De overeenkomst van 1463.
Hieronder ziet men het zegel van de Duitse orde, het meest linkse onder de acte.
AD