In 1681 liep op de VOC-werf van Amsterdam het schip Westbroeck van stapel. Het zou zestien jaar lang, totdat het werd verkocht, voor de VOC varen. Onbekend is waarom dit schip de naam van het dorp droeg. De Westbroeck zou verre reizen maken, tot in China, waar het betrokken was bij een opvallende confrontatie tussen Chinezen en Hollanders. (Afbeelding van een fluitschip. (Reinier Nooms, tweede helft 17e eeuw, Rijksmuseum Amsterdam).
In de jaren 1685 en 1686 probeerde de VOC het voordeel van vrijhandel met China te krijgen. Daarvoor stuurde de maatschappij de regentenzoon en opperkoopman Adriaen Paets (1657-1712) naar het Hemelse Rijk om te onderhandelen (zie de afbeelding hieronder). Adriaen had niet alleen grote zakelijke maar ook culturele interesses: hij zou zich, teruggekeerd in de Republiek, tot een fameus schilderijenverzamelaar ontwikkelen en onder meer de fameuze Franse filosoof Pierre Bayle steunen.
Terwijl ambassadeur Paets in Peking onderhandelde, verschenen er bij de rede van Tingjian, een voorhaven van Fuzhou aan de monding van de Min Rivier in de provincie Fukien of Fujian (tegenover het huidige Taiwan), vier schepen onder bevel van een collega van Paets, opperkoopman Leeuwenson. Van dit smaldeel maakte het fluitschip Westbroeck deel uit, een schip van omstreeks 35 meter lengte, met bijna zestig opvarenden. Een fluit is een schip met drie masten, een platte bodem, een brede buik, een smal dek en een ronde achtersteven. Fluiten werden vooral als vrachtschip ingezet.
Voordat de Westbroeck in China belandde, had het schip al twee reizen vanuit Holland (Rotterdam) naar Indië gemaakt. In 1682 was het onder kapitein Jan Gelein vanaf de Maas vertrokken en in 1684 teruggekeerd bij Texel. Het jaar daarop vertrok de Westbroeck onder kapitein Dirk Zalm weer naar de grote Oost. Daar bleef het waarschijnlijk, tot het in 1697 werd opgelegd bij Batavia.
De plaats waar de fluit Westbroeck in 1686 arriveerde lag stroomafwaarts van Fuzhou, een havenstad waar de VOC tot 1681 een handelspost had. De VOC-bestuurders in Batavia hadden de kleine vloot waar de Westbroeck deel van uitmaakte gestuurd om Paets te ondersteunen. Die had in brieven vanuit China naar Batavia (van oktober 1685 en februari 1686) gesuggereerd, dat een goede afloop van de onderhandelingen mogelijk leek. Ook opperkoopman Leeuwenson had ervaring in de handel met China.)
De missie zou echter mislukken. Dat kwam niet doordat Paets en Leeuwenson bang waren voor de Chinezen. Zo had Leeuwenson in 1685 in Guangzhou – ook bekend als Kanton – nog voedselvoorziening voor zijn bemanning afgedwongen van de onwillige lokale autoriteiten daar. De autoriteiten in Fujian waren evenmin vriendelijk gezind jegens de Hollandse kooplieden. De ‘pouy’ – de Chinese gouverneur-generaal van het gebied – vroeg wantrouwend: ‘Waarom zijn jullie Hollanders met vier in plaats van de drie door Peking toegestane schepen gekomen, en niet met de toegestane 100 maar wel 235 opvarenden?’ Leeuwenson zag zich in ieder geval ook bij Fuhzou van de aanvoer van etenswaren verstoken.
De spanningen liepen op en de Chinese bedienden van de Hollanders werden geboeid de stad uitgebracht. De verkoop van etenswaren aan de Hollanders werd verboden. Doorvaren naar Fuhzou was aanvankelijk onbespreekbaar. De ‘pouy’ meende immers, dat in dat geval de kans bestond, dat de vreemdelingen sluikhandel zouden gaan bedrijven en de keizerlijke tollen ontduiken. Bovendien hadden de Hollandse schepen wapens en ammunitie aan boord. Het mogelijke gebruik daarvan werd door de Chinezen gevreesd. Uiteindelijk kwam er een compromis: er mochten geen vier maar twee schepen (waaronder de Westbroeck) opvaren naar de hoofdplaats Fuhzou, zij het wel bewapend.
De sfeer waarin handel gedreven moest worden, was intussen zeer verslechterd. Op alle mogelijke manieren werden pogingen in het werk gesteld om van de Hollandse schepen te stelen wat er maar te stelen viel. Bewaking door de Chinezen maakte niets uit, want aan de veelvuldige diefstallen werd ook meegedaan door de Chinese bewaking en belastinginners. Uitgeladen peper werd gestolen, vlees en worsten werden onder wijde mantels weg gesmokkeld door de dieven.
Het dieptepunt kwam op 7, 8 en 9 februari. Er lagen een paar sloepen, bemand met vier Hollandse opvarenden op de rivier, binnen het bereik van de Westbroeck. Ze waren geladen met zakken peper. De Chinezen vielen de sloepen aan en wisten zeven zakken met peper in het water te gooien en daarna af te voeren naar een kleine jonk. Een bewapende boot van de Westbroeck ging achter de dieven aan en haalde twee zakken met peper terug; drie Chinese rovers werden gevangen genomen en aan boord van de Westbroeck gebracht. Bij de handtastelijkheden werd matroos Quack, met het zwaard in de hand overboord gesmeten en verdronk. Daarna wisten de Hollanders nog zes Chinezen gevangen te nemen. Voor de originele tekst over deze episode klik men aan: vijandelijkheden bij het schip Westbroeck.
De verdere afloop van dit incident is onbekend, maar zeker is dat de Hollanders uiteindelijk onverrichter zake naar Batavia zouden terugkeren: ze kregen niet het voordeel om zonder beperkingen met de Chinezen handel te mogen drijven. Pas weer in 1728 kreeg de VOC weer een handelspost in Kanton of Guangzhou. Mogelijk zijn de Westbroekers Pieter Poulus en Leendert Pieterse die in 1682 en 1697 naar Indië gingen om daar als VOC-soldaat te dienen, geïnformeerd over het wedervaren van hun collega’s op de Westbroeck. Voor hun betrokkenheid bij de VOC klikke men HIER.
AD
Bron: Jan Vixeboxse, Een Hollandsch gezantschap naar China in de zeventiende eeuw (1685-1687) (proefschrift leiden 1945) 97-103, m.n. 102. Hieronder: mr. Adriaen Paets jr, Rijksmuseum Amsterdam.