Marten Soolmans en Oopjen Coppit zijn in de eenentwintigste eeuw bekende Nederlanders geworden omdat ze na hun huwelijk in 1634 hun portretten ten voeten uit lieten schilderen door Rembrandt. Een deel van hun vermogen was geërfd van Martens vader en was indirect afkomstig van aankoop van suiker die verbouwd werd op plantages waar tot slaaf gemaakten werkten. Oopjen woonde later op Voordaan in Groenekan. Afbeelding: Marten door Rembrandt. (Rijksmuseum Amsterdam)
De rijkdom van Marten had hij geërfd bij het overlijden van zijn vader Jan Soolmans in 1626. Na de val van Antwerpen in 1585 waren veel protestantse kooplieden en ondernemers naar de republiek verhuisd. Jan Soolmans , geboren in 1559 of 1560, was via Bremen naar Amsterdam gekomen, waar hij in 1591 als poorter werd ingeschreven. Hij was een ruwe klant; zijn naam komt tachtig keer voor in de notulen van de kerkenraad wegens vechtpartijen en huiselijk geweld.
In 1607 begon hij ’t Vagevuur, een suikerraffinaderij die de grootste van Amsterdam zou worden. De Nederlandse raffinaderijen waren afhankelijk van de toevoer van ruwe suiker uit Brazilië, een Portugese kolonie. Portugal was in 1580 door Spanje bezet, dus de kolonie was in handen van de vijand, maar dat verhinderde niet dat men handel dreef met Brazilië. Na een opleving van de handel tijdens het twaalfjarig bestand, zag men vanaf 1621 toch een groot risico. In dat jaar werd de West-Indische Compagnie ingericht om de handel op de Amerikaanse gebieden veilig te stellen en te exploiteren. De W.I.C. zou pas na de dood van Jan Soolmans een deel van Brazilië bezetten.
Het kappen en persen van het suikerriet was erg zwaar werk, dat op de plantages werd verricht door slaven. Zij werden in die tijd door de Portugese eigenaars van de plantages hard en wreed behandeld.
Jan Soolmans kocht zijn suiker op de vrije markt; hij stuurde niet zelf schepen naar Brazilië. Tussen hem en de eigenaars van de plantages bevonden zich volgens Eveline Sint Nicolaas diverse tussenpersonen: de koloniale bestuurders die de verkoop coördineerden, de kooplieden of schippers die de ruwe suiker kochten en de makelaars in Amsterdam. We weten niet in hoeverre Jan Soolmans op de hoogte was van de werk- en leefomstandigheden op de plantages, maar we mogen aannemen dat hij wist dat de suiker met behulp van slavernij was geoogst.
Jan Soolmans trouwde in 1608 met Willemina of Willemtje Saelen of Zael uit Utrecht en in 1613 werd hun zoon Marten geboren. Drie jaar nadat Jan in 1626 overleden was, verhuisde Willemina met haar zoon naar Amersfoort, waar zij in 1629 een huis had gekocht. Marten ging later rechten studeren in Leiden, of althans het leven van een student leiden; hij gaf twintig jaar op als zijn leeftijd hoewel hij pas vijftien was. Bij zijn huwelijk met Oopjen in 1633 bracht hij een vermogen van 12.000 gulden mee en een huis aan de Keizersgracht. Het echtpaar woonde eerst in Amsterdam en verhuisde later naar Naarden, waar Marten in 1641 overleed.
Er zijn geen aanwijzingen dat Marten of zijn moeder zich actief hebben beziggehouden met de exploitatie van de suikerraffinaderij. We mogen wel aannemen dat Marten wist van de rol die de slavernij speelde in het verbouwen van de suiker, waarvan een deel van zijn vermogen afkomstig was.
Na de dood van haar man hertrouwde Oopjen met Maerten Daey en woonde ze een deel van het jaar op Voordaan in Groenekan. Marten Soolmans heeft nooit in Groenekan of elders in de gemeente gewoond.
DAB
Als u meer wilt weten, lees dan het boek De Bilt en zijn slavernijverleden van Dick Berents en Anne Doedens. U kunt het voor € 13,50 kopen in de boekhandel of bestellen HIER.
Literatuur:
Louk Lapikás Home Page, genealogie Soolmans
Historiek.net, Nederlands-Brazilië (en het begin van de Nederlandse slavenhandel).
J.J. Reesse, De suikerhandel van Amsterdam van het begin van de 17de eeuw tot 1813, Haarlem 1908.
E. Sint Nicolaas, Slavernij, het verhaal van Joao Wally Oopjen Paulus van Bengalen Surapati Tula Dirk Lohkay, Amsterdam 2021.