Johan Swaving (1682-1764) was met zijn 54 ambtsjaren de langstzittende Maartensdijkse of Oostveense schout ooit. Aan het begin van zijn loopbaan kon hij zijn functie niet in de officiële schepenbank (zeg: het bestuurscentrum) uitoefenen. Hoe belangrijk zo’n schepenbank is, leest men hierna. [Interieur van de Utrechtse schepenbank in het voormalige huis Groot Lichtenberg (nu  stadhuis van de stad)1786 ].

 

Meer informatie

Men ziet hoe de Utrechtse schutterij de eed op het nieuwe regeringsreglement wordt afgenomen. De prent illustreert dat de schepenbank een essentieel onderdeel was van het vroegmoderne gemeentebestuur. Ook in  Oostveen of Maartensdijk was de schepenbank een belangrijk orgaan en vergaderden schout en schepenen in een gebouw dat schepenbank heette.

Meer over de functies van een  schepenbank

De schepenbank – zoals het bestuursorgaan van schout en schepenen heette – was betrokken bij allerlei vormen van rechtspraak, zoals strafvonnissen, bij overdracht van onroerend goed en bij erfverdelingen. Ook ging de schepenbank over de inning en afdracht van belastingen en de aanstelling van vroedvrouwen. Voorts werden door dit orgaan privaatrechtelijke overeenkomsten en testamenten vastgelegd en bewaard. Op ‘geërfden-dagen’ werd het beleid van het gerecht besproken. Men zou vanwege al deze taken de schepenbank kunnen beschouwen als de voorloper van de moderne gemeente en de schepenbank als een soort gemeentehuis.

Schout Swaving zonder schepenbank

Johan Swaving, ambtshalve de voorzitter van het  Oostveense of Maartensdijkse schepencollege, had aan het begin van zijn loopbaan echter geen pand voor de schepenbank ter beschikking. Het huis dat daarvoor gebruikt werd, bleek immers bij Swavings  aantreden in 1715 verkocht te zijn  aan het echtpaar Teunis Elbertse en Jannigie Wouters. Pas na het overlijden van het echtpaar – Jannigje overleed als weduwe in 1724 – stelde de domproost of gerechtsheer van Oostveen het ter beschikking van schout Swaving, die dus negen jaar lang het gebruik van het officiële bestuursgebouw gemist had. Overigens is onbekend waar het gebouw zich bevond, maar in ieder geval in het dorp Maartensdijk waar schout Swaving ook zijn hoofdverblijf, Beukenrijk, bezat. [Voor meer over Swaving klik men HIER, voor meer over Beukenrijk HIER.]

De tekst van het originele stuk waaruit blijkt dat de schout tussen 1715 en 1724 zonder  gemeentehuis zat,  luidt:

Nademael wy ondergeschreven Domproost ten Dom te Utrecht den schout van Oostveen Johan Swaving by het aanvaarden van zyn schout ampt niet hebben kunnen in possessie [bezit] stellen in de Geregtsbank van Oostveen. Terweilen [sic!] onsen Predesesseur [voorganger] den Grave van Broexdorp deselve verkogt hadde aen Teunis Elbertse en Jannigie Woutersz. egtel[ieden] ende laetstgem[elde] by den Ed[ele] Hove van Utrecht daerby voor haer leven lang gedurende was gemainteneert [onderhouden], ende sulks nu door haer overleiden is komen te vaceren, zoo ist dat wij aen den selve Jan Swaving schout van Oostveen [de] voorz[eide] geregtsbank met alle emolumenten [opbrengsten van het pand] van ouds daer toe specterende [bijhorende] over[ge]geven, daer voor ons contentement is geschied, dusdanig dat denselve, ofte zijne huysvrouw de laetstlevende zijnde daervan zullen mogen disponeren en deselve in zulke huysen onder den voorz[eide] geregte zetten en ordinneren zou als sy te Raede zullen worden. Ten oerconde hebben wij desen eigenhandig getekend en met ons aangebore cachet [wasafdruk] bezegeld, actum op onsen Huijse Doorn, den 10en januarij 1724 (was getekend) Frid. Wilh. van Diest.

AD

 

Bron:

Utrechts Archief. Toegang 216 (Domkapittel), nr. 2316-a