De schenkingen van Mathilde en bisschop Godebald aan Oostbroek (1122 en 1125) betekenden het begin van een lang lopende reeks ontginningen die in de volgende vier eeuwen tot aan Breukeleveen toe plaatsvonden en die machtige families creëerden. Vele gerechten werden gevormd in de tijd van ontginningen in de middeleeuwen, waarbij de rechtsmacht toeviel aan degene die de ontginningen organiseerde. De afgebeelde kaart van Cornelis Domisz. en/of Evert van Schaick uit ca. 1539 geeft de eindsituatie van de ontginningen aan, met dwarsdijken, tot aan de Hollands-Utrechts grens. (Collectie Nationaal Archief VTH 2579)
Er waren – afgezien van het landsheerlijke gezag – omstandigheden die de grenzen van de macht van deze lokale machthebbers bepaalden. De achtergrenzen van alle gerechten in dit noordoostelijke deel van de ‘Grote Ontginning’ werden in het noorden gevormd door de Hollandse Rade, die vanaf de Vecht bij Breukeleveen naar het Oosten toe liep tot aan het Vuursche bos. en westen van Oostbroek lag het gerecht Overdevecht, daarnaast Herbertskop (ook wel Herbertscop of Herbrechtscoop). Door dit aan het Biltse gerecht grenzende gebied liep de thans als Voordorpsedijk bekend staande weg. Aan deze oude ontginningsdijk lagen in de veertiende eeuw het kerkje en de nederzetting van Blauwkapel. Herbertscop en Oostveen vormden in het begin het Domproostengerecht. Hier trad niet het klooster Oostbroek als ontginner op. Elders traden in de ontginningen vanaf de Vecht doorgaans verdienstelijke bisschoppelijke dienaren op als ondernemers. Of andere kerkelijke instanties zoals de proosdij van St. Jan. In Westbroek betrof het het geslacht Van Zuylen.
Literatuur:
Johanna Maria van Winter en A. L. P. Buitelaar, Stad en veen in Utrecht, toegelicht aan de gerechten Oostveen en Herbertskop. In: Jaarboek Oud-Utrecht (1988/1) 9-34.
AD