Maartensdijk kreeg in 1811 zijn eerste burgemeester. Het Franse bewind (1810-1813) had Nederland verdeeld in departementen en de departementen weer onderverdeeld in gemeenten. Maurits Jacob Eyck was in Maartensdijk grootgrondbezitter en al vanaf einde 18e eeuw Fransgezind. Portret: Eyck in zijn tijd als patriot. (Collectie Het Utrechts Archief)

 

Meer informatie

Maurits Jacob Eyck (1764-1853) kreeg in 1811 de titel van maire. Nederland maakte toen deel uit van het Franse keizerrijk onder Napoleon. Na de bevrijding en de vorming van het Koninkrijk der Nederlanden in de jaren 1813-1815 heette de burgemeester ‘schout’. Na 1825 en ook na de gemeentewet van 1851 bleef de titel ‘burgemeester’. Eyck kwam uit een Utrechtse regentenfamilie en was vurig patriot geweest. Hij moest in 1780 het land verlaten en keerde in 1795 met de Franse bezetters terug. Zo kreeg hij, als eigenaar van het landgoed Eyckenstein in Maartensdijk in 1811 gemakkelijk het burgemeestersambt. Hij behield het ambt onder koning Willem I.

Naast zijn burgemeesterschap besteedde Eyck veel tijd aan zijn landgoed. Hij was een van de rijkste grondbezitters in de gemeente. Constantia Clifford ( 1774-1799), zijn eerste echtgenote, had bij haar huwelijk een zeer groot vermogen ingebracht, dat in aankoop van grond werd belegd. Om de korte achternaam wat glans te geven had hij in 1818 de heerlijkheid Zuylichem (landerijen en een kasteelruïne) in de Bommelerwaard gekocht en daardoor kon hij zich Eyck van Zuylichem noemen.

Het burgemeesterschap kostte niet veel tijd in de grotendeels agrarische gemeente. Taken waren het schouwen van de wegen, de controle op de brandspuit, de controle op hooibroei in de zomer, de keuring van hengsten en merries op de veemarkt en de viering van Waterloodag. Op 18 juni 1815 was Napoleon bij Waterloo beslissend verslagen. Wel was het taak te zorgen dat de zondagsrust gerespecteerd werd als de dag op een zondag viel.

Gewichtiger was de zorg voor het onderwijs op de school in Blauwkapel, de armenzorg en het vaststellen van de personele belasting. Deze belasting, die werd opgelegd via een schatting door het provinciaal bestuur, moest over enkele tientallen welgestelden verdeeld worden. Het ging om tekenen van welstand, zoals het aantal ramen en deuren in de woning, het aantal bedienden, het aantal rijpaarden en koetsen en luxe meubilair.

Twee zaken vragen nog de aandacht. Allereerst waren er in 1836 rellen in het dorp, die werden veroorzaakt door dronken jongeren tegen een bijeenkomst van Afgescheidenen. Deze gelovigen hadden zich in 1834 losgemaakt van de Nederlands Hervormde Kerk. Zij vonden dat de staat te veel macht in de kerk had en dat de kerkleer te weinig orthodox was. De bijeenkomst vond plaats in de boerderij De IJzeren Mortier van Lambertus J van Voorst. Van Voorst behoorde tot ‘de grote boeren’ in het dorp. Door politieoptreden wist men de uitbreiding van het geweld te voorkomen, maar de overheid trad wel straffend op tegen de samengekomen Afgescheidenen. In de jaren veertig veroorzaakte de mislukking van de aardappeloogsten niet alleen honger en armoede, maar ook overlast door landloperij en diefstal. Ook hier was politie optreden en zelfs militaire bijstand nodig.

In 1847 volgde de zoon Frans Nicolaas Maurits Eyck van Zuylichem (1806-1876) zijn vader op. Maurits Jacob kreeg op 19-7-1847 eervol ontslag.

PvH

 

Literatuur

R. van Immerseel e.a., Eyckenstein Op de grens van zand en veen. Utrecht 2010.

RHC Breukelen, Archief gemeente Maartensdijk, inv. nr. 1019. notulen gemeenteraad.

https://onlinemuseumdebilt.nl/de-ijzeren-mortier/

F. Brouwer, ‘De Afscheiding te Westbroek, Achttienhoven en Maartensdijk’, St Maerten, december 1993, nr. 11, p. 10-22.