Na 1673 – het jaar waarin de Fransen vertrokken – moesten de Maartensdijkers nog vele jaren lang de financiële gevolgen van het Rampjaar dragen. Er moest in opdracht van de Staten van Utrecht losgeld terugbetaald worden aan de overheid. Die werd gevormd door het domkapittel en de vertegenwoordiging van de grondbezitters, de geërfden. Schout François Roos en zijn opvolger Paulus Schoonhoven namen de invordering en de verantwoording daarvan voor hun rekening. (Utrechts Archief 216, nr. 3726.)
Het domkapittel had het losgeld kennelijk betaald en verhaalde het na de oorlog op de inwoners van het gerecht Oostveen. Het was opgebracht voor de bevrijding van Maartensdijkse gijzelaars die de Fransen hadden meegenomen.
Bij besluit van 5 september 1674 – een klein jaar na het vertrek van de Fransen – werd (kennelijk door de gewestelijke overheid) bepaald dat het voorgeschoten losgeld door een jaarlijkse aflossing moest worden terugbetaald. Er werd een aflossingsbedrag van 1.584 gulden per jaar vastgesteld. Het was gebaseerd op een standaardaanslag van een halve gulden per morgen (een kleine hectare). Oostveen was bijna 3.200 morgen of 2950 hectare groot. Tussen 1675 en 1693 liep de teller van het geïnde bedrag op tot 28.500 gulden, meer dan 320.000 euro aan koopkracht nu. Voor die tijd een reusachtig bedrag. Vanaf 1694 is sprake van een bedrag van bijna 2.400 gulden per jaar, maar onduidelijk is, wat in dit bedrag allemaal begrepen was. In de boekhouding van de Oostveense schout wordt in 1694 ook een som van 2.000 gulden opgevoerd voor herstel van de kerk en de pastorie. Het is allemaal terug te vinden in rekeningen van de schout voor de geërfden van Oostveen die in het Utrechts Archief bewaard zijn, ‘Rekeningen van de uitzetting van het redemtiegeld (terugbetalingsbedrag) tot lossing van de door de Fransen medegenomen gijzelaars en tot het herstel van toren en pastorie ten laste van de geërfden van Oostveen’.
Hierna volgt ene transcriptie van het bovenste deel van een pagina van de rekeningen van schout Francois roos. Hij luidt:
‘Reeckeninge, bewijs ende reliqya [vaststelling van de inhoud van de kas] die doende is Francois Roos, schout vanden Oostveen van soodanige ontfanck als den selver heeft gehadt over den iaare 1675, ses ende seven en tseventicht van tien stuyvers per mergen off redemptiegelt tot lossinge van de ostagiers, ingevolge van haer edel mo[gende] resolutie vande 5 september 1674 vastgestelt.’
AD