In 1815 kregen de burgemeesters van Nederlandse gemeenten een vragenlijst om in te vullen. Die lijst was niet bedoeld voor de welvaart of het welzijn van de bevolking maar op de landsverdediging. De waterstand speelde daarbij een belangrijke rol. Ook de dorpen van de huidige gemeente De Bilt werden onder de loep genomen. Afbeelding: een uitsnede uit de Krayenhoffkaart die vanaf 1815 is gemaakt onder leiding van Cornelis Rudolphus Theodorus baron Krayenhoff, die onder meer minister van oorlog onder Lodewijk Napoleon en topograaf is geweest .

 

Meer informatie

Napoleon Bonaparte was al geïnteresseerd geweest in statistieken omdat hij daarmee niet alleen kon zien hoeveel belastingen hij kon innen maar ook wat de militaire mogelijkheden waren, zowel van zijn leger als van het terrein waarop men eventueel moest vechten. De vragenlijst van 1815 moeten we dan ook in dat licht zien.

Toen in 1813 het Koninkrijk der Nederlanden was uitgeroepen, ging men opnieuw over de landsverdediging nadenken. Het Departement van Oorlog, dat in de twintigste eeuw het Ministerie van Defensie zou worden genoemd, stuurde op 24 juli 1815 een lijst van 38 vragen naar de burgemeesters. Hoofd van het departement en minister van oorlog was op dat moment generaal-majoor F.A. graaf von der Goltz.

De regering had het plan opgevat om een deel van het land beter te verdedigen door de Hollandse waterlinie uit te breiden. Een deel van het plan hield in dat ook Utrecht verdedigd zou worden door het aanleggen van nieuwe verdedigingswerken aan de oostkant van de stad en nieuwe mogelijkheden om het land onder water te zetten. Het is niet geheel toevallig dat een belangrijk deel van de vragen ging over de mogelijkheid om soldaten onder te brengen en vooral over de waterstanden en de loop van vaarten en stromen. Voor het werkelijk aanleggen van de waterlinie moesten natuurlijk landmeters worden ingeschakeld.

Inkwartiering

Militaire aspecten zijn onder meer te vinden in de vragen 7 tot en met 11. Zo luidde vraag 8: Welk getal van manschappen geschikt kan worden ingekwartierd, gerekend dat de meestvermogenden met zes, en de minstvermogenden met één man bezwaard worden. De Bilt, Maartensdijk en Westbroek schreven dat zij respectievelijk 256, 380 en 300 soldaten onderdak konden geven.

De volgende vraag ging over het aantal paarden dat men kon stallen. In De Bilt was dat 135, in Maartensdijk140 en in Westbroek 70 tot 80. In vraag 28 kwam onder meer de productie van hooi aan de orde. Vraag 29 betrof de lengte en de breedte van de wegen.

De staat van het water

De vragen 19 tot en met 22 betroffen de polders, de ligging van gronden onder het zeeniveau en de afwatering daarvan. Een voorbeeld is vraag 23: Tot welke hoogte die rivieren in den wintertijd, boven de ordinaire zomerstand kunnen opzwellen.

Over het verkeer over het water gingen vraag 30 en 31. De sluizen werden geïnventariseerd in vraag 32, gevolgd door de aanwezigheid van een jaagpad (33) en veren of ponten (34).

Vraag 35 luidde: Op welke plaatsende rivieren des zomers doorwaadbaar zijn. Ook dit was van groot belang voor de verdediging als men het land onder water wilde zetten. De lijst werd afgesloten met vragen over de uitmonding van kanalen of beken, het verschil ter plaatse tussen eb en vloed waar dat van toepassing was en de hoogte van de hoogste stormvloeden die men waargenomen had.

Uit het uitgebreide antwoord van Westbroek blijkt dat slechts zeer ondiepe vaartuigen het dorp konden bereiken. Men probeerde met diverse sluizen en schuitsluizen de waterstand te handhaven op 1 tot 1 ¼ voet. Driekwart van de lengte van de vaarten was doorwaadbaar. De Bilt had alleen verkeer over water via de ‘Zeister Grift naar Utrecht’, waar bruggen de doorvaart van grotere vaartuigen belemmerde. Het valt op dat Maartensdijk, waar een belangrijk deel van de inundatie mogelijk was, de lijst heel terughoudend invulde. Bij de vragen 34 tot en met 38 gaf men niet eens antwoord.

DAB

 

Literatuur:

De Utrechtse gemeenten in 1815 in vraag en antwoord, Uitgave van de provincie Utrecht 1971, herdruk 1976.

Amersfoort, H., Het departement van oorlog 1813 – 1830, in: Militaire Spectator 157 (1988) p. 543 – 551.