In 1889 beschadigde een uitslaande brand de buitenplaats Beerschoten aan de Holle Weg in De Bilt ernstig. Toch besloot de eigenaar J. Steengracht van Oostcapelle om het pand te herstellen. Dit gebeurde in 1890-1891. De timmerlieden die daaraan werkten, waren erg ontevreden over het loon dat de aannemer wilde betalen. Zij gaven hun ongenoegen te kennen op twee plankjes die zij in de kelder achter een schot verstopten. Hierboven plankje II en onderaan plankje I. Jan van de Heuvel maakte mij daarop attent. (Foto J.W.H Meijer, in Beeldbank van Historische Kring De Bilt.)

De tekst op de twee plankjes luidt:

Plankje II (nr. 57602) zie hierboven.

die aanemer was zoo

een Geld duivel dat hij

verekte liever eer dat

hij 6 1/2

gaf maar wel 6 cente dus met al

zijn Geld zal hij hier namaals

niet geholpen zijn om een arme

werk man zoo uit(?) te

pijnigen

baas J.v. K.

Plankje I achterkant (nr. 56701) Zie hieronder.

Hij probeerde het eerst of wij niet

Voor 11  cent wilde werken maar

De almachtige van hierboven zal hem er voor straffen.

Cornelis van Schalkwijk 27 jaar

en

Albertus van Doorn 22 jaar

1890 10 November

hebben deze boel in het soeterein

betimmert voor 13 cent per uur

 Plankje I voorkant (nr. 56700) Zie hieronder.

De aap mensch gaf niet meer loon

God vervloeke die Vent

 

Meer informatie

Helaas zijn er over de timmerlieden en de aannemer geen verdere gegevens gevonden. De arbeidsomstandigheden op het einde van de negentiende eeuw in Nederland waren slecht. De werktijden waren lang en de lonen laag. De timmerlieden die op Beerschoten werkten, hebben vermoedelijk een weekloon van zes tot zeven gulden verdiend.

De werkweek in Nederland was zes dagen en een werktijd van tien uur per dag was normaal. Hoogstens was deze in de wintertijd wat korter, maar dan was het loon ook lager. Het uurloon was laag en gemiddeld verdiende een arbeider een weekloon van zeven tot acht gulden. Minder loon, zes gulden was geen uitzondering. In de technische bedrijven lag het loon wat hoger, maar dat waren de uitzonderingen. In 1890 verdiende een geschoolde machinist bij de spoorwegen ƒ 2,50 per dag.

Veel gezinnen moesten dus leven van een weekloon van ƒ7,00 tot ƒ8,00 per week. Geld voor kleding, extra voedsel, vervanging van huisraad en dergelijke moest geleend worden. Bovendien was de huisvesting vaak erbarmelijk.

Een loon zoals hier genoemd wordt van 13 cent per uur was dus geen uitzondering. Het werd in die tijd gewoonlijk niet als onredelijk gezien, zeker als we in aanmerking nemen dat na de landbouwcrisis van 1873 de voedselprijzen daalden en, voor zover is na te gaan, de lonen niet daalden.

De volksgezondheid verbeterde in die jaren dan ook zichtbaar. De gemiddelde leeftijd van mannen, in de jaren 1840-1851, 29,4 jaar, steeg in de jaren 1900-1909 tot 51 jaar. Voor vrouwen gold een vergelijkbare stijging. Tegelijk zien we dat er in de tweede helft van de negentiende eeuw een begin gemaakt werd met de verbetering van de leef- en werkomstandigheden van de arbeidende klasse. Er kwam wetgeving om de arbeidsduur voor kinderen en vrouwen te verlagen en dat gold ook voor bijvoorbeeld mijnwerkers. Verder begon men met wetgeving tegen ongevallen en ziekten. Tegelijk zien we dat arbeiders via vakbonden opkwamen voor betere arbeids- en leefomstandigheden. Er was echter nog een lange weg te gaan.

PvH

 

Literatuur:

J.L. van Zanden en A. van Riel, Nederland 1780-1914. Staat, instituties en economische ontwikkeling. Amsterdam 2000.

  1. van der Woud, Koninkrijk vol sloppen. Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw. Amsterdam 2010.

J.W.H. Meijer, Bouwvakkers op Beerschoten, in: De Biltse Grift, juni 1994.

Lies Haan-Beerends, Over brand op Beerschoten en hoe het geld  en goud in rook op gingen’, in: De Biltse  Grift, maart 1996.

https://gvbarchitecten.nl/lb24608/beerschoten-de-bilt