Echt beproefd werden de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie nooit. In 1914 noch in 1940 speelden ze een rol van betekenis. Toch beschikken we over een uniek document uit 1881, waarin we kunnen lezen hoe het had kunnen zijn en wat de leefomstandigheden in de forten toen waren, met name in de Biltse forten. (Afgebeeld: kanonnen op weg naar de forten en militairen krijgen zwemles. Uit: Anne Doedens en Liek Mulder, Verstoorde Vrede, Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog in Beeld (Zutphen 2014).
In augustus 1881 was er een grote oefening bij de de forten de Gagel, Ruigenhoek, Blauwkapel en Voordorp. Die groep vormde een zeer belangrijk gedeelte van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Ten oosten van Utrecht, met name in en bij De Bilt, kwamen immers uit de richting van Duitsland verschillende spoorwegen en veel wegen samen. De oefening, ‘Oorlogstooneel’ gedoopt, werd bijgewoond door kapitein-kommandant Stoffel en zijn schoonzoon, kapitein Grutter, officieren van respectievelijk ‘de rustende schutterij’, oftewel de reserve, en het staande leger.
De heren legden hun bevindingen vast en publiceerden die in het ‘Nieuws van den dag, De kleine courant’ in de afleveringen van 19 tot 23 augustus 1881. Het blijkt een bijzonder egodocument, met name geschreven door Grutter, en heeft een komische en soms spottende inslag. Het is een verslag uit de eerste hand – een van de weinige in zijn soort – dat een goed tijdsbeeld geeft van het leven van de bezetting van de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie tien jaar na de Frans-Duitse oorlog. Deze oorlog onderstreepte de noodzaak van een functionerende Nieuwe Hollandse Waterlinie .
We lezen in het verhaal van de heren over de aantallen manschappen die verbleven in de forten toen uit het oosten andere troepen aanrukten en een aanval naspeelden. Voor de forten Ruigenhoek en Voordorp ging het om elk ruim 200 man met 6 officieren. We lezen hoe de bezettingen de forten inrichtten met ‘de stroozakken, om ’s nachts op te slapen, en de hoofdkussens […] met stroo.’ De onderlinge communicatie tussen de forten moest worden opgezet:
‘[kort na aankomst kon] van het hoofdkwartier te Blauwkapel naar de drie forten worden getelegrapheerd; de geïsoleerde draad lag toen overal langs de wegen, en ’s avonds was die draad geheel in den grond gegraven’.
De fortgrachten kregen naast een verdedigende ook een hygiënische functie: ‘Om de troep gelegenheid te geven zich behoorlijk te kunnen reinigen, werd in de Keelgracht van elk der forten [de gracht aan de achterzijde van het fort t.o.v. de aanvaller] een soort van steiger gemaakt, door rietmatten eenigszins tegen den wind beschut.’
De oefening moest levensecht zijn. De brug werd opgehesen en alleen met een schuit of pont kon men binnen het fort komen. Sterke drank was maar beperkt te verkrijgen, onder toezicht van een officier: ‘op die wijze werd de dronkenschap tegengegaan en werden toch niet met geweld allen tot geheele tijdelijke afschaffers gemaakt. [tijdelijke geheelonthouders]’. Ook de ziekenzorg was effectief geregeld. Grutter schreef:
‘‘s Morgens werd telegraphisch aan het hoofdkwartier gemeld of er zieken waren, en dan begaf de docter zich met de ziekenkar, getrokken door één paard, waarnaast de voerman liep, naar de forten. Die ziekenkar, keurig geschilderd met het roode kruis op een der zijden, trok zeer de aandacht der bewoners van de aanliggende hoeven en niet minder van het Utrechtsche publiek.’
Er werd een echte belegering gefingeerd, waarin van de noodvoorraad gebruik moest worden gemaakt. Die bestond ‘in hoofdzaak uit: spek, geperst vleesch in bussen, samengeperste rijstesoep, geconserveerde melk, bruine boonen, groene erwten en enkele andere ingrediënten. In plaats van brood werd een soort groote scheepsbeschuit verstrekt.’
Ook het dorp De Bilt werd voor de schijn met een oorlogssituatie geconfronteerd. Men leest: ‘Men was op hoogen kist er ’s avonds omstreeks half elf juist bezig met een paar kanonnen het dorp de Bildt in den brand te schieten – natuurlijk niet uit meenens’.
De ligging van de vijf forten in het landschap en de communicatie met de omliggende dorpen zoals Westbroek en Achttienhoven – met name de Gageldijk, nu horend tot de stad Utrecht – wordt beschreven. Hetzelfde geldt voor de uitvoering van de oefening, de staat van de bewapening en de verdedigingsmiddelen. Stoffel en Grutter deden verslag:
‘Het moet een fantastisch schouwspel in het fort zijn geweest, een schouwspel dat ik gaarne had willen zien. De geheele bezetting in actie en daarbij het helle schijnsel der lichtfakkels die het fort van binnen verlichtten, terwijl een paar drijvende lichtkogels, in de gracht aan de achterzijde van het fort, gelegenheid gaven om te bespeuren of er nog vijanden aan de overzijde waren. Daarbij voegden zich de geweersalvo’s van den door zijn mislukten aanval teleurgesteld aftrekkenden vijand en het gebulder van de kanonschoten die hem na werden gezonden.
Wie dit unieke document wil lezen, kan de volgende link aanklikken: het leven in de Biltse forten in ‘oorlogstijd’.
AD
U bevindt u op de Rondleiding over de Hollandse Waterlinie. Voor het vervolg klik HIER.
Literatuur
Kees Floor, ‘Fortenoefening 1881’. In St. Maerten, nr. 61 (december 2021) 6-11.
Departement van Oorlog ed, Verslagen, rapporten en memoriën omtrent militaire onderwerpen, XII (Den Haag 1882).