U bevindt u op de Rondleiding Adel. Om het begin te vinden klik HIER

Al vanaf de late middeleeuwen gebruikten vorsten bekwame burgers, die vaak gestudeerd hadden, om gebieden te besturen en andere bestuurlijke taken te vervullen. Zij zagen de burgers als tegenwicht tegen de adel, die zich vaak verzette tegen de centralisatiepolitiek van de vorsten. Met name in de zestiende en zeventiende eeuw wezen koningen en andere vorsten ‘nieuwe edelen’ aan. Een aantal daarvan wist de adellijke titel voor hun nageslacht erfelijk te maken.

Veel van de nieuwe edelen maakten deel uit van een ‘ambtsadel’ die anders dan de oude adel hun functie dankten aan het opereren in de bureaucratie, op terreinen waar een adellijke titel gewenst of nodig was. Er was tot de negentiende eeuw dus een ‘oude’  en een ‘nieuwe’ adel. Daarnaast was er onderscheid tussen grote (‘hoge’) en minder gefortuneerde of gepositioneerde  (‘lage’) adel.

Adellijke families stierven soms uit. In een monarchie was er een vorst die nieuwe edelen kon benoemden, maar in de Republiek der Verenigde Nederlanden ontbrak die vorst, zodat de adel niet werd aangevuld. Het was vooral de kaste van kooplieden-regenten die in de Republiek de lakens uitdeelde en niet die der edelen.  Toch speelden edelen in Nederland een belangrijke rol, die echter kon verschillen per gewest. In de kooplieden-staat-in-de-staat die het gewest Holland vanaf de zestiende eeuw was, was de rol van edelen bijvoorbeeld niet groot, maar in het oude hertogdom Gelderland was deze des te belangrijker. In de omgeving van De Bilt was de adellijke invloed aanzienlijk.

In Westbroek trad de familie Van Tuyll van Serooskerken op als heer. Achttienhoven kwam in handen van een tak van de Oranjes.

Het uitoefenen van publiek gezag was in de middeleeuwen en in de nieuwe tijd tot in de negentiende eeuw, kenmerkend voor de bevoorrechte klasse die zich adellijk mocht noemen. Edelen beschikten dan bijvoorbeeld over de gerechtsheerlijkheid, de macht om recht te spreken in een beperkt gebied. Maar ook rijke burgers konden zo’n gerecht verwerven en zijn noemeden zich dan ambachtsheer of heer van dat gebied, zonder dat zij van adel waren. De familie Van Ewijck bezat de heerlijkheid Oostbroek en De Bilt.

Verder kochten rijke kooplieden landgoederen omdat zij in een landhuis op een adellijke manier konden leven. Zo ontwikkelde zich een kaste van voorname regentenfamilies, die dicht bij de adel stonden en zeer welgesteld waren. Men noemde deze families wel het patriciaat. Een paar voorbeelden: de regent Joan Huydecoper die op Tameroord woonde, behoorde tot de Zweedse adel; Pieter de Smeth was een rijke koopman die tot de Russische adel behoorde en in De Bilt op het huis Vollenhove overleed.

AD, DAB

U bevindt u op de Rondleiding Adel. Voor het vervolg klik HIER