U bevindt u op de Rondleiding Adel. Om het begin te vinden klik HIER

In 1806 stichtte Napoleon het Koninkrijk Holland, waar hij zijn broer Lodewijk Napoleon aanstelde als koning. Het doel was om meer greep te krijgen op het gebeid van de Bataafsche Republiek, de opvolger van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Nu er weer een koning was, kon er nieuwe adel worden gecreëerd. Koning Lodewijk Napoleon erkende in Nederland de oude adel, terwijl hij tevens een ‘nieuwe’ in het leven riep. Dat was tegen de wil van zijn oudere broer, die overigens zelf een nieuwe adel creëerde door zijn hoge officieren adellijke titels te geven. De keizer van Frankrijk  benoemde bijvoorbeeld ook Willem René van Tuyll van Serooskerken tot baron, die al heer van Westbroek was.

Daarna, in het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden (1815) werd deze lijn voortgezet. Tot 1848 waren er politieke en maatschappelijke rechten verbonden aan de adellijke status. De adel koos leden van de Provinciale Staten die op hun beurt weer leden van de Tweede Kamer aanwezen. De koning wees zelf de leden van de Eerste Kamer aan, die geheel uit edelen bestond.

Veel voormalige regenten uit de Republiek werden in de adelstand verheven. Zo kon de koning Oranjegezinde leden in de Provinciale Staten en in het Parlement plaatsen. Hij benoemde bijvoorbeeld de Orangistische officier Maximiliaan Louis van Hangest tot baron d’Yvoi.

Anderen gingen door als lid van het patriciaat, als ‘notabelen’. Hun naam staat in het ‘Blauwe Boekje’ voor patriciërs voor in onderscheid van het rode adelsboekje. Notabelen als deze waren betrokken bij de totstandkoming van de grondwet van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden. Tot de notabelen behoorde ook het geslacht Van Ewijck van De Bilt en Oostbroek.

Juist in De Bilt komen we veel leden van de ‘nieuwe adel’ tegen als bewoners van de vele buitenplaatsen.  Op Vollenhoven woonde Alexander Gerard Philip baron van der Capellen.  In Groenekan woonde in de negentiende eeuw  een nazaat van Amsterdamse kooplieden, Abraham baron Calkoen. Op Berkenhoven werd Jan Carel Elias graaf van Lijnden geboren. Op Houdringe overleed Jonkheer Johan Carel Willem Fabricius, heer van Leyenburg, vrijheer van Loenen en Wolferen.

De komst van de grondwet van 1848 maakte een einde aan het bestaan van de adel als aparte stand. Wat bleef, waren personen met een adellijke titel. Deze titels waren, oplopend in graad: ridder, baron, burggraaf, graaf, markies, hertog en prins. Als men  een dergelijke titel als lid van adellijk geslacht niet erft, heet men jonkheer of jonkvrouw, predicaten die formeel geen adellijke titel zijn.

Hoe dan ook, al sinds meer dan anderhalve eeuw heeft de adel, noch in wetgeving, noch in formele maatschappelijke positie specifieke voorrechten. Dat wil niet zeggen dat dat de adel onbelangrijk was en is. Edelen waren in de regering en het parlement nog heel lang na 1848 oververtegenwoordigd zoals politici Schelto baron van Heemstra en in de twintigste eeuw Jonkheer mr. Jan Willem Hendrik Rutgers van Rozenburg.

Bijzonder is de rol van de baronnen Van Boetzelaer. Als grondbezitters en bewoners en beheerders van landgoederen hebben zij grote invloed gehad: in Maartensdijk op Eyckenstein, in De Bilt op Sandwijck en Houdringe. Zij leverden bovendien twee burgemeesters van De Bilt.  Baron Carel Wessel Theodoor van Boetzelaer schonk in 1930 het naar hem genoemde park aan De Bilt.

De laatste verheffing in de adelstand vond plaats in 1939. In onze dagen komt er geen verheffing in de adelstand meer voor, met één uitzondering. Verheffing vindt plaats in het geval van leden of voormalige leden van het Koninklijk Huis. Zo zijn bijvoorbeeld koningin Maxima en prins Friso in de adelstand verheven. Daarnaast komt het voor dat buitenlandse edelen ‘ingelijfd’ worden in de Nederlandse adel. Praktische consequenties heeft de adeldom voor betrokkenen vandaag de dag alleen nog voor het kunnen voeren van de adellijke naam en titel. Sommige edelen zijn landbouwer, postbode of rijinstructeur.

AD, DAB

U bevindt u op de Rondleiding Adel. Voor het vervolg klik HIER