In de periode van 1800 tot 1940 veranderde de positie van de vrouw langzaam. De industriële revolutie bracht enige welvaart bij nieuwe groepen mensen. Het doordringen van de Verlichting en de ideeën van de Franse revolutie gaf aan meer vrouwen de moed om hun vleugels uit te slaan.

Anderzijds werden aan vrouwen nog veel rechten en mogelijkheden onthouden op het gebeid van politiek, beroepen en onderwijs.

We zien de ontplooiing van vrouwen in deze periode vooral in de kunsten: literatuur (Amy Grothe-Twiss), grafische kunsten (Jo Daemen), Schilderkunst (Adri Pieck, Nora Stroink),  muziek (Riele Queling, Dési von Halban), film (Caroline van Dommelen), keramiek (Sophie van der Does de Willebois) en binnenhuisarchitectuur (Truus Schröder.)

Nadat Aletta Jacobs in 1870 toestemming had gekregen om de Hogere Burger School of H.B.S. te volgen en later om medicijnen te studeren, waren de mogelijkheden om onderwijs te volgen groter en was ook een wetenschappelijke carrière voor vrouwen mogelijk. Studeren was echter voorbehouden aan vrouwen uit de hogere klassen en de welgestelde middenklasse en ook kunstenaars kwamen gewoonlijk uit de ‘betere klassen.’ Te vaak kregen meisjes uit ‘eenvoudige ‘gezinnen te horen ‘Jij bent maar een meisje, jij hoeft niet door te leren.’

Mia Boissevain vestigde haar naam in de zoölogie en Hermine Moquette was een pionier in het archiefwezen. Opvallend is de betekenis voor het onderwijs van Agatha Snellen en later Betty Cadbury die zich beiden sterk maakten voor de ontplooiing van kinderen in vrijheid.

Veel van deze vrouwen ontplooiden talenten op meerdere terreinen waren ook maatschappelijk betrokken.

DAB

U bevindt u op de Rondleiding over Bijzondere Vrouwen. Voor het vervolg klik HIER.